gezet. Het zou, aldus deze brief, tegen het
beginsel van een goede internationale ar
beidsverdeling indruisen als Nederland zijn
produktie zou beperken, doch duurder wer
kende Europese landen zouden voortgaan
met uitbreiding. „Gezien de economische
structuur en de natuurlijke omstandigheden
van de Nederlandse landbouw komt het de
Nederlandse regering voor, dat niet Neder
land het in de eerste plaats aangewezen land
zou zijn om tot een beperking van de melk-
produktie over te gaan. Zij is van oordeel,
dat de maatregelen, waartoe zij zich genood
zaakt ziet over te gaan (hiermede zal de be
perking van de garantie bedoeld zijn) in het
kader van een gemeenschappelijk zuivelbe
leid als onderdeel van de krachtens arti
kel 40 van het E.E.G.-verdrag te voeren ge
meenschappelijke landbouwpolitiek wel
licht voorkomen hadden kunnen worden of
anders gericht hadden kunnen zijn."
Ofschoon het niet waarschijnlijk is, dat de
Europese commissie binnenkort met voor
stellen zal komen, die beogen het beginsel
der specialisatie te doen aanvaarden op het
terrein van de melkveehouderij en zuivelbe
reiding (zulke beginselen zullen bovendien
niet spoedig aanvaard en doorgevoerd wor
den) is het toch een goed ding, dat van
Nederlandse kant de zaak nu duidelijk is
gesteld.
E.E.G. en vrijhandelsgebied
In de laatste weken hebben de dagbladen
uitvoerig mededeling gedaan van bespre
kingen die te Parijs zijn gevoerd over het tot
stand komen van een vrijhandelszone. De
ontwikkeling dezer besprekingen is voor in
gewijden moeilijk te volgen. Voor buiten
staanders is het welhaast onmogelijk te weten
waar het om gaat en in welk stadium de zaak
telkens is aangeland. Aangezien de aspecten
met de dag schijnen te veranderen heeft het
voor de gewone belangstellende niet veel zin
te trachten de ontwikkeling op de voet te
volgen.
Heel in het kort zou men de toestand als
volgt kunnen schetsen. De Euromarkt is een
feit geworden. Ingaande 1 januari 1959 vin
den de eerste tariefsverlagingen etc. tussen
de zes landen plaats. De overige Europese
landen, voornamelijk Engeland voor zijn in
dustriële export en Denemarken voor zijn
uitvoer van landbouwprodukten, zien zich
benadeeld door de voorkeursbehandeling, die
de zes elkaar gaan geven. Engeland is ge
komen met de gedachte, dat de elf Europese
landen, die buiten de E.E.G. staan, daarmede
een vrijhandelszone gaan vormen en dat de
geleidelijke verhindering der handelsbelem
meringen binnen de E.E.G. ook van toepas
sing zal zijn tussen de zes en de elf overige
landen. Dit voorstel had aanstonds de aan
trekkelijke kant, dat de Europese landen die
in de O.E.E.S. nu tien jaren hebben samen
gewerkt, niet in twee groepen worden ver
deeld, hetgeen politiek zeer belangrijk is èn
dat de E.E.G. niet tot een protectionistisch
blok zou worden, maar in open verbinding
zou komen te staan met de rest van Europa
en daardoor met de gehele wereld. Maar er
rezen direct grote moeilijkheden. Engeland
wilde de landbouw voorlopig buiten spel
laten. Dat viel vooral in Nederland in slechte
aarde, hoezeer wij ook overigens bekoord
waren door de gedachte, dat de horizonten
flink zouden worden verruimd. Er rezen nog
andere kwesties. De zes hebben besloten hun
economische, sociale, etc. politiek te gaan
coördineren, zij aanvaarden tot op zekere
hoogte een supranationaal gezag. Daarmede
moet men natuurlijk bij de Engelsen niet aan
komen. De vraag is nu of de zes deze coördi
natie kunnen doorvoeren indien er een vrije
goederenbeweging met elf andere landen
wordt onderhouden, die niet de gedachte
ener gemeenschappelijke economische, etc.
politiek aanvaarden en op wier binnenlands
beleid de zes ook geen invloed kunnen uit
oefenen. Een zeer concrete moeilijkheid is
verder het z.g. origine-vraagstuk. Hoe voor
komt men dat goederen van buiten de vrij
handelszone in dit gebied worden ingevoerd
en naar de Euromarkt-landen worden ge
ëxporteerd als goederen afkomstig uit het
vrijhandelsgebied zelf? Dit gevaar is reëel
omdat, anders dan de E.E.G.-landen, het
vrijhandelsgebied geen gemeenschappelijk
buitentarief zal hebben.
Frankrijk is, als het erop aankomt, tegen de
vrijhandelszone, omdat het meent, dat daar
mede een bres geschoten wordt in de muur,
die zijn industrie en landbouw de gewenste
bescherming moet geven. Het verdenkt
de Engelsen ervan pas met het voorstel
te zijn gekomen toen zij ontdekten dat het
256