ties, industrieën en organisaties, die dit vóór de oorlog niet deden, belangstelling gaan tonen voor de landbouw. Er is een systeem van contractering ontstaan, waarbij wel in sterke mate sprake is van een afhankelijke positie van de boer, zij het dan, dat daarvoor de moderne vorm van „contractfarming" of wel „het boeren op contract" is uitgedacht. Eenvoudig gezegd komt het hierop neer, dat industrieën zich in sterke mate bij het boe renbedrijf gaan interesseren. Zo is bijv. de veevoederindustrie zeer sterk in de mest- kuikenhouderij geïnteresseerd. De boer kan financiële steun krijgen om kuikens, voer en eventueel hokken te kopen. Ook grote winkel concerns trachten op deze wijze hun markt positie te versterken door het verstrekken van leningen. Soortgelijke contracten kent men in de vleesproduktie, de conservenindustrie en bij de suikerbietenteelt. Het produktieproces wordt meer en meer door contracten gereglementeerd en centraal geregeld. Voorts komt in tal van contracten de mogelijkheid van toezicht uitoefenen voor, terwijl de boekhouding voor de boer door de contracterende combinatie wordt verricht. De marktkeuze, de keuze der dieren, van het voer e.d. wordt door het contract bepaald. Zo wordt bijv. in Ontario (Canada) de mest- kuikenhouderij reeds voor 80 a 90 °/o door contracten beheerst, terwijl op andere ter reinen van de veehouderij een soortgelijke ontwikkeling wordt verwacht. Enkele Amerikaanse schrijvers wijzen vol gens „Landbouwdocumentatie" op de voor delen van dit systeem. Deze z.g. integratie het ineensluiten van verschillende produktie- stadia zou een logisch gevolg zijn van de ontwikkeling van de wetenschap. Betere be heersing van hoeveelheden en kwaliteit zou den economische voordelen geven. Ongetwijfeld zijn economische motieven aan te voeren om een dergelijk systeem te ver dedigen, vooral in een tijd dat de boeren met investeringsmoeilijkheden hebben te kampen. Maar overigens lijkt deze ontwikkeling uiterst gevaarlijk voor de boer en een stap terug naar de situatie waaruit de landbouwcoöpe ratie hem heeft bevrijd. Het mag dan ook geen bevreemding wekken, dat al stemmen opgaan, om op de gevaren van deze contractmethode te wijzen. „Land bouwdocumentatie" tekent ook hieromtrent het een en ander aan van een schrijver, die er onder de titel „Groot zakelijk gevaar" op wijst, dat toch nog de meeste Amerikaanse boeren een normale landbouwcoöperatie de beste waarborg voor de boerenstand achten, voor zover het de financieringsproblemen betreft. Een grote coöperatie in Washington geeft reeds dezelfde service als de niet- coöperatieve industrie. Op deze wijze al dus deze schrijver kan de boer meewerken, „zonder zijn ziel te verkopen" en zelf het be drijf blijven uitoefenen. Wij weten niet met welke kracht deze Ame rikaanse wind reeds naar West-Europa is overgewaaid of het nog zal doen. Aangezien echter de methode ook reeds in Nederland in de pluimvee- en varkenshouderij ingevoerd is, lijkt het in elk geval nuttig er op te wij zen, waaraan de boeren bloot staan, wanneer de grootindustrie door middel van een mo derne integratie zijn vleugels naar het agra risch bedrijf zou willen uitslaan. Dan zou eenzelfde situatie kunnen ontstaan als in de tijd, toen de boer in al zijn afhankelijkheid een zwakke partner was voor anderen met een sterkere economische positie. Dank zij een aaneeensluiting in eigen rijen door middel van de landbouwcoöperatie heeft hij zich hieraan ontworsteld. Misschien is de kracht van de landbouwcoöperatie oorzaak, dat de Nederlandse boer minder gevaar loopt ver strikt te raken in een systeem van contracten. Wanneer dat het geval is, mag men de eigen landbouwcoöperatieve bedrijven eens te meer waarderen. De herhaling van de geschiedenis in Amerika zij het in een modern kleed gestoken wijst er op, dat de boer blijvend heeft te strijden voor zijn zelfstandigheid en om te ontkomen aan de functie van werknemer van de grootindustrie, hoe goed deze overigens ook zijn belangen zal willen behartigen. (Bovenstaand artikel ontleenden wij aan „Bolwerk" van oktober 1958, het blad van het Instituut voor Land bouwcoöperatie in Friesland). 270

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1958 | | pagina 28