Bereidheid om te sparen Aan een onder bovenstaand opschrift in de „Wirtschaftliche MitteilungenDeutsche Bank A.G." voorkomend artikel ontlenen wij het volgende: De spaaractiviteit hangt er volgens algemene opvattingen in hoge mate van af welk oor deel de bevolking over de economische en politieke situatie heeft. De ervaring van de laatste jaren leert nu, dat geen enkele van de zo vaak met een gevoel van twijfel be discussieerde moeilijkheden afbreuk aan de spaarlust heeft gedaan. In plaats van 5,8 zoals in 1956 hebben de gezinnen in 1957 8,2 van hun inkomen gespaard. (Uiteraard is dit artikel afgestemd op de situtatie in Duitsland). Het feit, dat een zo groot deel van het in vorig jaar verder aangegroeid inkomen niet werd verbruikt, maar ter versterking van de reserves werd benut, vermindert enigszins de bezorgdheid, die door de in hetzelfde tijd perk meer dan ooit opgelopen kosten van levensonderhoud was gegroeid. Neemt men de moeite inkomen, besparingen en kosten van levensonderhoud over 1951 te vergelijken met die over 1957, dan blijkt, dat het beschikbare particuliere inkomen is ge stegen van D.M. 10,8 miljard tot D.M. 12,5 miljard. Van het inkomen werd over 1951 94,5 verbruikt en 5,5 gespaard; over 1957 werd 68% verbruikt en niet minder dan 32% gespaard, niettegenstaande de stijging van de kosten van levensonderhoud De voor de economische ontwikkeling ver antwoordelijke personen kunnen zich geluk wensen. Zulks omdat het hun gelukt schijnt te zijn een psychologisch klimaat te schep pen, waarin onrust en twijfel slecht gedijen. Maar bovendien konden de voorwaarden ge schapen worden voor een verdere vergro ting van het totale inkomen van de bevol king. Want zouden de produktiviteit en de op brengst in de volkshuishouding niet zijn gestegen en zou dit niet een toeneming in komen hebben opgeleverd, dan zou de aan wezige spaarwil zich waarschijnlijk in een veel minder verheugend spaarresultaat heb ben weerspiegeld. Ander perspectief De verhoogde spaarvornring, niettegen staande de stijgende prijzen, heeft intussen nog een ander perspectief. De vraag blijft namelijk nog onbeantwoord of de sterkere spaarneiging niet minder aan het vertrouwen in een verzekerde voortgang van het con junctuurverloop, doch veeleer aan de twijfel- daaraan is toe te schrijven. Maar zelfs als de negatieve factoren in de ontwikkeling doorslaggevend geweest zouden zijn, is het effect in het totaal gezien toch zeer toe te juichen. De particuliere voorzorgsmaatregelen om tegen eventueel minder goede tijden gewapend te zijn, ver sterken de onontbeerlijke stootkussens, die tot nu toe, in de verwachting dat de economische impulsen voortdurend sterker zouden worden, niet in genoegzame mate opgevuld werden. Redenen Voor zover de verhoogde spaaractiviteit op een dergelijke reactie is terug te voeren wat niemand met zekerheid kan zeggen moeten wij dan ook in de onzekerheid over de toekomstige ontwikkeling alsmede in het geringer geworden vertrouwen, dat bedrij vigheid en inkomen op de normale wijze zouden toenemen, de redenen zien waarom wij ons in de goede jaren 1955 en 1956 geen zorgen over het sparen maakten. Voortdurend is er tegen gewaarschuwd om al te gemakkelijk te leven en om een ver zorging van de oude dag te verwaarlozen. Misschien dat de gestegen reserves het resul taat van die waarschuwingen weerspiegelen. Dit zou dan het begin van een verandering van mentaliteit zijn, die daarin tot uiting komt, dat men een verbetering van de levensstandaard niet alleen in een hoger verbruik, maar ook in grotere besparingen tot uitdrukking kan brengen. 177 Versterking reserves

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1958 | | pagina 27