en dat zijn er nogal wat kunt u vinden, dat er
132
zijn aan in vrijheid gekozen bestuurderen. Ik meen,
dat ook dit voor onze samenleving hier in Nederland
van de allergrootste betekenis is, vooral wanneer ik
dit zie in het licht van onze eigen, vrije democratische
verkiezingen, rechten die, wanneer wij naar elders
zien, welhaast een voorrecht mogen heten. Ik ben
haast geneigd te zeggen, dat hetgeen men zich niet
als taak heeft gesteld, maar dat toch wel een belang
rijk nevengevolg is geweest, n.1. de vorming van grote
aantallen mensen, die werkzaam zijn in de landbouw,
nauwelijks minder belangrijk is geweest dan de taak,
die men zich had gesteld, n.1. de kredietvoorziening
van landbouwend Nederland. Op dit moment worden,
naar schatting, 7.000 a 8.000 functies door boeren en
tuinders bekleed in het boerenleenbankwezen, voor
zover dat mede georganiseerd is in uw vereniging.
Dit is enkele procenten van het aantal verstandige
ondernemers in landbouwend Nederland en dit ge
schiedt slechts voor deze ene beloning, dat daarmede
een grote eer wordt ingelegd en dat men ook mede
aan die functie gezag ontleent.
Het is u, althans velen van u, ongetwijfeld bekend,
dat ik mij in het verleden weieens het maken van een
opmerking heb veroorloofd over het functioneren van
het boerenleenbankwezen in Nederland, niet alleen
een opmerking, maar ik mag zelfs zeggen, ook een
enkele aanmerking, niet in de eerste plaats ik hoop
althans, dat u het zo hebt willen verstaan uit
zucht tot critiseren, maar in het bijzonder omdat mij
deze zaak zeer ter harte ging en gaat en omdat ik
dacht, dat daaruit misschien een zekere bezinning zou
kunnen voortkomen, aan de hand waarvan wellicht
enkele verbeteringen zouden zijn aan te brengen. Geen
afbrekende, geen negatieve kritiek heeft mii daartoe
bewogen, maar in het bijzonder de lust om in op
bouwende en positieve zin een bijdrage te leveren tot
het goed functioneren van Ihet boerenleenbankwezen
in Nederland. Ik heb mij zeer verheugd over de in
stelling van de commissie, waaraan prof. Minderhoud
zojuist nog heeft herinnerd, en niet alleen over de
instelling, maar ook over de wijze, waarop de com
missie was samengesteld: zeer breed, met een opdracht,
welke welhaast zonder grenzen was, in ieder geval
zeer ruim was, terwijl men ook leden van deze com
missie buiten uw eigen directe kring heeft gezocht en
heeft gevonden. Ik meen, dat dit een teken is van
moed en kracht. Alleen reeds die beslissing tot instel
ling van deze commissie is, dunkt mij, een gelukwens
waard, te meer omdat deze commissie is ingesteld
door de beide centrale banken tezamen en in hechte
samenwerking met de drie standsorganisaties van
boeren en tuinders in Nederland. Organisaties en
leiders van organisaties, die dit durven doen, hebben
recht op ons aller grote erkentelijkheid.
Er wordt wel eens en ik stel mij voor, dat ieder
uwer wel eens een verzuchting in deze trant slaakt
de gek gestoken met het grote aantal organisaties, dat
wij in Nederland kennen en met de organisatiezucht
van de Nederlanders. Aan het aanwezig zijn van een
groot aantal organisaties zijn uit de aard van de zaak
niet alleen voordelen, maar ook nadelen verbonden.
Indien echter zó wordt samengewerkt door belang
rijke organisaties, dan overwegen de voordelen van
deze veelsoortigheid en veelvormigheid toch wel zeer
duidelijk.
Ik was er, mijnheer de voorzitter, bijzonder trots op,
lid van deze commissie te zijn. Eén van de bezwaren,
aan mijn ministerschap verbonden, is geweest, dat ik
voor het lidmaatschap van deze commissie heb moeten
bedanken. Er zijn ook nog wel enkele andere bezwaren
en wellicht leven er bij u zelfs, die ik niet zo direct
zie, maar het ligt voor de hand, dat, nu de Commissie
Verrijn Stuart aan het studeren is ik heb er nog
voldoende van meegemaakt om te weten, dat dit met
grote energie gebeurt en dat men van de problemen,
die men op dit grote gebied kan vinden, weinig zal
laten liggen ik mij in mijn opmerkingen zeer zal
beperken. Ik wil daarbij echter toch zoveel mogelijk
blijven op het terrein van het landbouwkrediet.
Ik zou dan, met uw toestemming, mijnheer de voor
zitter, gaarne twee opmerkingen willen maken: een
opmerking over de functie van het geld en het krediet
in de Nederlandse landbouw en een opmerking over
toekomstige ontwikkelingen, voor zover wij deze kun
nen zien of vermoeden, in de Nederlandse landbouw.
In de eerste plaats dus iets over de functie van het
geld en het krediet in onze landbouw. In alle leer
boekjes, welke handelen over de landbouwbedrijfsleer
drie belangrijke produktiefactoren zijn er worden er
althans in de regel drie onderscheiden nl. natuur
(grond), arbeid en kapitaal. Het is duidelijk, dat de
produktie niet kan plaats hebben zonder één van deze
drie. Wil die produktie goed zijn, wil zij bevredigend
kunnen heten, wil zij zo goed mogelijk aan het doel
beantwoorden, dan is daarvoor nodig een harmonische
samenwerking in de juiste optimale verhoudingen.
In die zin heeft elk van de drie factoren eenzelfde,
een gelijke, een evenwaardige betekenis. Nu is Ihet
opmerkelijk, dat in de Nederlandse verhoudingen de
grond beschikbaar wordt gesteld aan ongeveer de
helft van de Nederlandse boeren en tuinders in de
vorm van het in gebruik geven daarvan. Men zou
haast kunnen zeggen, dat de grond wordt uitgeleend,
wordt verpacht dus aan degenen, die daarvan de ge
bruikers zijn. Men kan zeggen, dat dit globaal onge
veer de helft is. Zeer sterk vereenvoudigend en ook
weer zeer globaal mag ik, geloof ik, zeggen dat de
arbeid die wordt gebruikt in de Nederlandse land- en
tuinbouw, voor de helft niet door de ondernemer zelf
wordt geleverd, maar dat die arbeid, om een ouder
wets woord te gebruiken, ook wordt gehuurd. Zo
oppervlakkig geredeneerd zou men kunnen zeggen,
dat er geen reden is om ten opzichte van de finan
ciering van de kapitaalgoederen van de Nederlandse
land- en tuinbouw een andere houding aan te nemen.
Als wij, zo zou ik kunnen stellen, wel de grond voor
een belangrijk gedeelte lenen, als wij wel een groot
gedeelte van de arbeid, die werkzaam is in de Neder
landse land- en tuinbouw, lenen, dan zal er, dunkt mij,
geen bijzondere reden zijn om het kapitaal, werkzaam
in die land- en tuinbouw, ook niet te lenen. Het
spreekt vanzelf, dat voor het aanwenden van alle
drie de factoren risico's worden gelopen. Om de een
of andere reden staat echter het gebruik van ander
mans geld niet in een zo goede reuk als het gebruik
van andermans grond of andermans arbeid, dit in