Rede van de minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening als bankdirecteur zijn sporen heeft verdiend. parvae res crescunt), voor ogen zullen houden en de heer dr. ir. A. Vondeling Integendeel, wij zijn ons bewust van de onvolkomen heden van ons werk, dat immers mensenwerk is. Uitvloeisel van deze erkenning van onvolkomenheid is het feit, dat wij tezamen met de Centrale Boeren leenbank te Eindhoven en de drie Centrale Land bouworganisaties het vorige jaar een commissie heb ben ingesteld, die onder leiding staat van prof. dr. Ci. M. Verrijn Stuart, een man die èn als econoom èn Deze commissie bestudeert thans de financiering van het agrarisch bedrijfsleven in ons land en schenkt daarbij speciaal aandacht aan de vraag of de wer king van het in het boerenleenbankwezen georgani seerde landbouwkrediet in overeenstemming is met de bestaande en in de toekomst te verwachten finan cieringsbehoeften van land- en tuinbouw, dan wel of deze verbetering behoeft. Wij waclhten het rapport van de Commissie Verrijn Stuart met grote belangstelling af en werken inmid dels rustig door. Wij hopen, dat allen de zinspreuk van onze vroegere Republiek der Verenigde Nederlanden, n.1. „Een dracht maakt ook de kleinen machtig" (Concordia dienovereenkomstig zullen willen handelen. Dan zul len de komende jaren ongetwijfeld tonen, dat uit Raiffeisens initiatief om de Christelijke naastenliefde ook te betrachten in de vorm van onderlinge krediet verlening, met Gods zegen, nog vele rijke vruchten voor land- en tuinbouw kunnen voortkomen. Mijnheer de voorzitterdames en heren! Ik moge beginnen met u, mijnheer de voorzitter, dank te zeggen voor de uitnodiging, welke u mij hebt gezonden om deze vergadering, ik mag wel zeggen: dit feest, bij te wonen en mee te maken. In de tweede plaats wil ik gaarne en dit vanzelf sprekend u geluk te wensen met dit jubileum, het 60-jarig bestaan van uw organisatie. Er is in de afgelopen periode prof. Minderhoud heeft daaraan herinnerd in zijn herdenkingsspeech door de boerenleenbanken in Nederland prachtig werk gedaan. Uit de aard van de zaak in de allereerste plaats om de kredietvoorziening van de Nederlandse landbouw mogelijk te maken, te vergemakkelijken, maar daar naast is er en ik stel er prijs op om daarbij even stil te staan door het boerenleenbankwezen in Nederland prachtig werk gedaan op het gebied van de ontwikkeling en de opvoeding van de Nederlandse boeren- en tuindersstand. Ik zou dit willen noemen een stuk zelfopvoeding. Er is grote verantwoordelijk heid gedragen door een groot aantal bestuursleden en anderen, die dit werk hebben mogelijk gemaakt en gedragen; verantwoordelijkheid voor de gang van zaken bij de gehele vereniging, verantwoordelijkheid voor de middelen, die de organisatie waren toever trouwd, in het bijzonder ook verantwoordelijkheid voor het op een verantwoorde wijze uitzetten van de toevertrouwde middelen. Daardoor is ook blijk ge geven er is zo juist nog aan herinnerd van het bestaan van een grote mate van solidariteit ter zake van het beginsel: eendracht maakt macht, hetgeen inhoudt, dat dus mede verantwoordelijkheid wordt gedragen voor het welzijn van degenen, die in de naaste omgeving wonen en werken. Evenzeer is een grote mate van kennis verkregen door degenen, die zeer nauw hierbij betrokken zijn geweest, kennis, die niet rechtstreeks te maken had met het landbouw bedrijf, maar die toch wel van groot nut en van grote betekenis is geweest voor het inzidht en de ervaring van degenen, die hiermede bezig waren. Ik zou willen zeggen en juist nu heeft het, dunkt mij, zin daar aan te herinneren dat die zelfopvoeding in het bijzonder ook gericht is geweest op het aankweken van een democratische geest op het platteland. Daar mede is immers blijk gegeven van het gezagsgetrouw 131

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1958 | | pagina 21