130
om meer geld voor lange tijd uit te zetten dan ons
lief was.
In 1950 sloeg de periode van zeer goedkoop geld
plotseling om. Er ontstonden grote spanningen in de
wereld als gevolg van de oorlogsdreiging in Korea.
Een grote vraag naar geld was daarvan het gevolg.
De boerenleenbanken werden overstroomd met aah-
vragen om kredieten en voorschotten. Grote bedragen
werden er bij voortduring bij ons opgevraagd.
Aanvankelijk konden wij daaraan zonder enig be
zwaar voldoen, maar in 1951 werd de spanning zó
groot, dat wij bij wijze van voorzorg de grenzen,
waarbinnen de boerenleenbanken hun gelden in eigen
kring mogen uitzetten, moesten verscherpen.
In de herfst van 1951 bedaarde de politieke storm en
viel de abnormale vraag naar kredieten in korte tijd
weg. Iedereen ging zijn in de spannende dagen ge
vormde voorraden verkopen of opmaken.
Op de geldmarkt werd het geld opnieuw uitermate
goedkoop. De rente van schatkistpapier voor een jaar
daalde bijv. in het voorjaar van 1953 tot 3A °/o per
jaar. Ter wille van de rentabiliteit werden wij toen
wel gedwongen weer een gedeelte van de aan ons
toevertrouwde middelen voor langere tijd uit te
zetten.
De z.g. dispensatiegrens voor de boerenleenbanken,
die in de dagen van spanning tijdens het conflict
in Korea was vernauwd, werd verruimd, zodat de
boerenleenbanken weer meer in eigen kring konden
uitzetten.
In de jaren 19521956 baarde ons de liquiditeit van
Je Centrale Bank geen enkele zorg. De moeilijkheid
was om met behoud van de vereiste liquiditeit tot
een behoorlijk rendement van de ons toevertrouwde
middelen te komen.
Hoe snel de toestand kan veranderen, bleek evenwel
opnieuw in het jaar 1956.
Als gevolg van een samenloop van economische en
politieke factoren, ontstond er in de loop van dat
jaar een situatie, die ik U bij mijn toelichting op
de resultatenrekening over 1957 reeds kort heb ge
schetst.
Wij hebben Ihet dan ook in de tweede helft van 1956
en de eerste helft van 1957 niet gemakkelijk gehad.
Dank zij het grote begrip, dat het overgrote deel van
onze leden toonde voor de moeilijkheden, waarvoor
onze organisatie gesteld werd, en dank zij een zeer
grote toewijding van de directie, gepaard met een
beperking van de kredietverlening door de Centrale
Bank zelf, zijn wij echter ook deze moeilijke periode
zonder kleerscheuren van betekenis doorgekomen.
Hoewel wij de boerenleenbanken met grote neiging
tot kredietverlening en belegging in eigen kring nu
en dan wat hebben moeten remmen, moet men vooral
niet denken, dat het landbouwkrediet in het oude
spoor is blijven voortsloffcn.
Enkele cijfers, waarbij ik de toestand in 1948, dus
10 jaar geleden, vergelijk met de huidige, leren het
volgende: het bedrag der door de boerenleenbanken
in lopende rekening verstrekte gelden werd 2Vs maal
zo groot, dat der voorschotten aan leden 6 maal zo
groot, de verstrekte vaste hypotheken eveneens 6 maal
en de leningen aan rechtspersonen 8 maal zo groot.
Ook als men er rekening mede houdt, dat onze
gulden sedert 1948 Vs deel van zijn koopkracht heeft
verloren, kan een dergelijke expansie in 10 jaar
slechts bij een levenskrachtige en volop levende or
ganisatie plaats vinden.
Ondanks de vele moeilijkheden, waarvoor wij ons in
de laatste 10 jaar geplaatst zagen, heeft ook de
Centrale Bank zich krachtig en voorspoedig kunnen
ontwikkelen. Een belangrijk onderdeel van haar taak
is langzamerhand geworden het financieren van grote
landbouwcoöperaties.
De plaatselijke coöperaties worden allerwege gefi
nancierd door de lokale banken en vormen voor deze
banken een aangename en financieel voordelige
cliëntèle.
Tal van grote coöperaties behoeven evenwel kredie
ten, die voor een plaatselijke boerenleenbank te groot
zijn. Deze coöperaties worden door de Centrale Bank
rechtstreeks bediend en wel in toenemende mate.
De boerenleenbanken, de Centrale Bank plus haar
dochterorganisatie, de Grondkapitaalbank, hebben in
ronde cijfers 500 miljoen aan kredieten en nog uit
staande leningen aan coöperaties en andere landbouw
organisaties verstrekt. Van deze 500 miljoen kwa
men rond 300 miljoen van de aangesloten banken
en 200 miljoen van de Raiffeisen-Bank plus Grond
kapitaalbank.
De sterk gestegen omvang van de zaken van de
Raiffeisen-Bank maakte Ihet wenselijk het aandelen
kapitaal te vergroten. De vorige algemene vergade
ring besloot daartoe over te gaan, zodat wij thans
beschikken over een aandelenkapitaal van 17,5 mil
joen, dat geheel is volgestort, terwijl de reserves, voor
zover deze uit de balans blijken, 18 miljoen be
dragen.
U zult mij, dames en heren, wel willen geloven als
ik zeg, dat er ook nog enige stille en geheime reserves
aanwezig zijn, die in tijd van nood kunnen worden
aangesproken, alvorens wij zouden moeten terugvallen
op onze laatste linie: de aansprakelijkheid van de
boerenleenbanken voor de Centrale Bank. Deze aan
sprakelijkheid is tegelijk met de uitbreiding van het
kapitaal in 1957 aanmerkelijk verkleind, maar be
draagt toch nog 26 miljoen.
Zo gevoelt de Raiffeisen-Bank zich gezond en sterk
en gaat zij vol vertrouwen de toekomst tegemoet.
De vraag of onze organisatie ook voortaan in dezelfde
mate in de behoeften van land- en tuinbouw zal
kunnen voorzien als tot dusverre, kan niemand be
antwoorden.
Persoonlijk heb ik daarover twee jaar geleden in onze
algemene vergadering twijfel uitgesproken. Er zijn n.1.
zó veel tekenen, die wijzen op een sterk stijgende be
hoefte aan kredieten en voorschotten, dat ik betwijfel
of al dit kapitaal door besparingen op het platteland
zal kunnen worden opgebracht. Vandaar, dat een grote
activiteit van de boerenleenbanken ten aanzien van
het aantrekken van spaargelden van het grootste be
lang blijft.
Dames en heren,
Onze organisatie gevoelt zich na 60 jaar dus gezond
en krachtig. Dit wil geenszins zeggen, dat wij met
zelfvoldaanheid om ons heen kijken.