iedere spaarder op elk door hem gewenst moment zijn
worden vergoed, door de Centrale Bank te doen
dragen.
Voorts werd besloten voor de leden van de boeren
leenbanken in het rampgebied, die krediet nodig
zouden hebben, maar als gevolg van de ramp geen
of onvoldoende zekerheid zouden kunnen stellen, dit
krediet desondanks beschikbaar te stellen.
Ter dekking van de genoemde schadeloosstellingen
en van de risico's, verbonden aan de kredieten aan
de watersnoodslachtoffers, werd 1 miljoen gulden af
zonderlijk gereserveerd.
Mede dank zij de maatregelen, die het Rijk nam ten
behoeve van de slachtoffers van de ramp, is de
schade, die uit deze kredietverlening is voortgevloeid,
minimaal geweest.
De ruggegraat van ons landbouwkrediet wordt ge
vormd door de spaargelden van de plattelands
bevolking.
De eerste en hoogste plicht van alle besturen van
boerenleenbanken is dan ook ervoor te zorgen, dat
spaargeld tot de laatste cent kan terug verkrijgen.
Deze waarborg vinden de spaarders in de onbeperkte
aansprakelijkheid van de leden van een boerenleen
bank voor de verplichtingen van die bank; en ook in
het feit, dat tot voor kort geen enkel krediet of voor
schot mocht worden verstrekt, zonder behoorlijke
zakelijke of persoonlijke zekerheid.
Zolang de boerenleenbanken geen of slechts onbe
tekenende reserves bezaten, waren die door de kre
dietnemers te stellen zekerheden onmisbaar.
Inmiddels zijn deze reserves in de periode, waarover
mijn overzicht loopt, belangrijk gestegen. Toen onze
organisatie haar 50-jarig bestaan herdacht, bedroegen
de gezamenlijke reserves van de bij ons aangesloten
boerenleenbanken nog geen 40 miljoen; thans
bij ons 60-jarig bestaan zijn deze gestegen tot
meer dan 85 miljoen.
Met deze reserves, ingeval van nood nog gerugge-
steund door ons Onderling Waarborgfonds, kunnen
naar onze mening de boerenleenbanken bij hun kre
dietverlening iets verder gaan dan vroeger.
Wij hebben dan ook bevorderd, dat bij een herziening
van de modelstatuten van de boerenleenbanken, welke
het vorige jaar haar beslag kreeg, de mogelijkheid
werd geopend om bij huishoudelijk reglement te be
palen, dat kleine kredieten in blanco kunnen worden
verstrekt.
Er is met deze blanco kredietverlening nog te weinig
ervaring opgedaan om daarover reeds een oordeel te
kunnen uitspreken.
De onbeperkte aansprakelijkheid van de leden voor
de verplichtingen van de boerenleenbank plus de
reserves van die bank vormen naast de voor de kre
dieten en voorschotten gestelde zekerheden voor de
spaarders voldoende waarborg, dat hun spaargelden
veilig zijn. Maar daarmede is nog niet voldaan aan
de tweede eis, n.1. dat iedere spaarder zijn spaargeld
op ieder moment terug moet kunnen krijgen.
Immers als een boerenleenbank al de aan haar toe
vertrouwde middelen zou gebruiken voor het verlenen
van kredieten of voorsdhotten, ligt haar geld voor
zekere tijd vast en bestaat de kans, dat aan opvra
gingen van spaargelden niet direkt kan worden vol
daan. Iedere boerleenbank moet dus een deel van de
spaargelden onbelegd laten.
Wordt dit letterlijk opgevat, dan zou het betekenen,
dat die boerenleenbank over haar onbelegde spaar
gelden geen cent rente maakte en dat zij aan de
spaarders slechts een zeer bescheiden rente zou kun
nen uitbetalen.
Daarom is van de aanvang af in onze organisatie
besloten, dat de boerenleenbanken de geiden, die zij
niet voor verlening van voorschotten of kredieten
nodig hebben, naar Utrecht moeten zenden.
In latere jaren is wel gebleken, dat men aan lokale
banken, die weinig aanvragen om bedrijfskredieten
en voorschotten van de leden krijgen, ook kan toe
staan een deel der spaargelden uit te lenen aan
gemeenten, kerken, scholen of waterschappen, mits
een bepaald percentage van de spaargelden m
Utrecht wordt gedeponeerd.
„Utrecht" heeft daardoor een groot bedrag aan
gelden ontvangen, dat in principe iedere dag op
vraagbaar is.
Het is evenwel ondenkbaar, dat alle boerenleen
banken hun deposito's tegelijkertijd zouden opvragen.
Zestig jaar ervaring hebben geleerd, dat het vol
doende is, dat de Centrale Bank ongeveer een derde
gedeelte van de depots der boerenleenbanken uitzet
in op korte termijn realiseerbare middelen.
Thans komende tot de eigenlijke ontwikkeling van
de Centrale Bank in de laatste 10 jaar mag ik met
grote dankbaarheid constateren, dat deze over de
gehele lijn in opgaande richting heeft plaats ge
vonden. Ik zal u niet vermoeien met veel cijfers,
maar wil toch opmerken, dat onze boerenleenbanken
op 1 januari 1948 beschikten over rond 1200 mil
joen aan spaargelden plus gelden in rekening-courant
en op 1 januari 1958 over ruim 2000 miljoen; een
stijging dus van 800 miljoen gulden in tien jaar.
Deze 800 miljoen zijn gelukkig niet in totaal bij
de Centrale Bank terecht gekomen.
Integendeel, de depots van de boerenleenbanken bij
de Centrale Bank hebben in de afgelopen 10 jaar
nimmer meer het peil van 1948 bereikt.
Dit komt, doordat in de jaren 19481958 de kredieten
en voorschotten aan de leden van de boerenleen
banken plus de eigen beleggingen van deze banken
met ongeveer een miljard gulden zijn gestegen.
Het leeuwendeel van de gestegen activiteit in onze
organisatie ligt derhalve bij de boerenleenbanken,
hetgeen een gezonde ontwikkeling mag worden ge
noemd.
Dit alles neemt niet weg, dat ook de Centrale Bank
allerminst sedert 1948 in dezelfde doen is gebleven.
Integendeel, ook in Utrecht is de nodige activiteit
ontplooid.
De Centrale Bank moet echter steeds zoeken naar een
zodanige belegging van de aan haar toevertrouwde
middelen, dat enerzijds de liquiditeit niet in gevaar
komt en anderzijds de rentabiliteit bevredigend blijft.
De verwezenlijking van de meest gewenste toestand
is vaak uitermate moeilijk. Ook in de afgelopen
10 jaar is dit herhaaldelijk gebleken.
Zo heeft de goedkope geldpolitiek, die de regering
sedert de bevrijding voert, ons meermalen gedwongen
129