127 De aanvragen om kredieten en het aanbod van spaargelden verliepen echter niet bij alle bankjes parallel. Zodoende kwamen er bankjes voor met een tekort aan middelen en andere, die een overschot aan spaargelden hadden. Door de bankjes te ver enigen in een gemeenschappelijke centrale kas konden die tekorten en overschotten tegen elkander worden uitgewisseld. Naar dit Duitse voorbeeld zijn in 1896 de eerste boerenleenbanken in Nederland opgericht, die onmid dellijk bleken in een grote leemte te voorzien. Hun aantal breidde zich snel uit, waardoor in 1898 de behoefte ontstond aan de stichting van een centrale van boerenleenbanken. Aangezien men ihet niet op alle punten over de or ganisatie van de boerenleenbanken en de te stichten centrale eens kon worden, werden er ten slotte drie centrales opgericht, één te Utrecht, één te Eindhoven en later nog één te Alkmaar, welke laatste in 1924 is ontbonden. Het gehele stelsel van het coöperatieve landbouw krediet heeft in Nederland in de loop van deze eeuw een grote vlucht genomen. Voor buitenstaanders lijkt het of dit heeft plaats ge vonden langs lijnen van geleideijlkheid, gestaag en zeker, onberoerd door de stormen en onzekerheden ;n de maatschappij. Inderdaad hebben twee wereldoorlogen en twee diepe depressies, één in 1920 en de andere in 1930, onze organisatie geen blijvend nadeel kunnen berokkenen. Het zou echter foutief zijn te menen, dat alles steeds even vlot en glad is verlopen. Weliswaar stegen de omzetten in rekening-courant met de boerenleenbanken voortdurend, maar het tem po, waarin de deposito's te Utrecht toenamen, was aanvankelijk langzaam, terwijl er zo nu en dan jaren voorkwamen, waarin de gezamenlijke boerenleen banken meer opvroegen dan er werd gedeponeerd. Meermalen had dan de Centrale Bank de grootste moeite om de gelden beschikbaar te krijgen om aan de opvragingen van de boerenleenbanken te kunnen voldoen. Niet omdat de Centrale Raiffeisen-Bank de gevraagde gelden niet bezat, maar omdat zij de haar toevertrouwde gelden had uitgezet en ze deze uitzet tingen niet altijd in voldoende mate op korte termijn kon realiseren. Het was het oude probleem, dat nog steeds actueel is en waarmede wij ook in de afgelopen 10 jaar herhaaldelijk zijn geconfronteerd, n.1. de moeilijkheid van het handhaven van een voldoende liquiditeit bij een zodanige wijze van belegging van de gelden, dat er voldoende rente wordt gemaakt om aan de boeren leenbanken een passende vergoeding voor de gede poneerde gelden te geven, alsmede om haar in staat te stellen haar onkosten te dekken. Het gedenkboek, dat 10 jaar geleden werd uitge geven, gewaagt met voldoening van een krachtige groei, zowel van de boerenleenbanken als van de Centrale Bank in de eerste halve eeuw van het be staan van onze organisatie. De tevreden geest, die het gedenkboek van 1948 ademt, laat zich wel verklaren. Gedurende de be zettingsjaren was er veel geld naar de boerenleen banken gevloeid, die dit weer grotendeels in Utrecht gedeponeerd hadden. Daarna was de geldsanering gevolgd, met voor de Centrale Bank het resultaat, dat de gezamenlijke deposito's van de boerenleenbanken de 1500 miljoen benaderden, tegen omstreeks 100 miljoen in 1940. Uit de inschakeling van de boerenleenbanken bij de geldsanering, die zonder overleg met ons plaats vond en uit de grootte van de bij de boerenleenbanken ingeleverde bedragen mag men afleiden, dat het coöperatieve landbouwkrediet toen ook door de finan ciële autoriteiten voor vol werd aangezien. Na deze inleiding zal ik er mij toe bepalen de voor naamste gebeurtenissen, welke in de laatste 10 jaren in onze organisatie in het algemeen en bij de Centrale Bank in het bijzonder hebben plaats gevonden, de revue te laten passeren. Door de zoéven genoemde geldsanering waren ver schillende zwakke punten in de organisatie duidelijker naar voren gekomen dan zonder deze ingewikkelde administratieve maatregelen het geval zou zijn ge weest. Zo was gebleken, dat verscheidene kassiers niet op gewassen waren tegen de vele moeilijkheden, die zich in de na-oorlogse jaren voordeden. Te verwonderen is dit niet. De boerenleenbanken waren immers alle klein be gonnen. De kassier was de enige betaalde functionaris en deze vervulde zijn ambt aanvankelijk overal als nevenfunctie. Zijn beloning was bijna allerwege uiterst bescheiden. Velen hadden zich met het kassierschap van een boerenleenbank belast terwille van de goede zaak. En zij vervulden Ihun plicht met liefde en trouw. Doch van een behoorlijke administratieve opleiding was bij hen in de meeste gevallen geen sprake. Het bezwaar daarvan werd sterker en sterker naar mate de taak van vele kassiers was uitgegroeid tot een volle dagtaak en de administratie omvangrijker en ingewikkelder was geworden. De noodzaak van verjonging van de kassiersstand was bij de inspectiedienst van de Centrale Bank reeds lang gevoeld. Vele kassiers zouden wel bereid zijn geweest hun functie aan een jongere kracht over te dragen, indien voor hen een behoorlijke pensioenvoorziening aan wezig was geweest. Maar deze pensioenregeling liet bij vele boerenleen banken veel te wensen over. Men moet hierbij bedenken, dat de kassiers geen ambtenaren van de Centrale Bank zijn. Zij zijn in dienst van een boerenleenbank. Niettemin had de Centrale Bank veel belang bij een vervanging van tal van oudere kassiers door jongeren, aan wie dan hogere eisen van administratieve kennis en bekwaam heden zouden kunnen worden gesteld. Dit, gevoegd bij de algemene sociale overwegingen, die in onze organisatie steeds een belangrijke plaats hebben ingenomen, vormde voor de Centrale Bank de aanleiding om een pensioenregeling voor oudere kas siers te ontwerpen. De geldelijke offers daarvoor zouden moeten worden gedragen door: de boerenleenbanken, voor zover deze aan de regeling zouden wensen mede te doen, de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1958 | | pagina 17