Rede van prof. dr. G. Minderhoud in verband met het zestig-jarig bestaan van de Centrale Bank U allen, dames en heren, is het bestuur van de Raiffeisen-Bank daarvoor zeer erkentelijk. Het heeft onze niet gemakkelijke taak aanmerkelijk verlicht. Mijnheer de voorzitter, de toelichting op onze balans en verlies- en winstrekening is dit jaar uitvoeriger dan in vorige jaren het geval was in ons jaarverslag opgenomen. In onze centrale ringvergadering ben ik bovendien op alle posten tot in details ingegaan. Deze toelichting is ongetwijfeld door de ringvertegen- woordigers in alle ringvergaderingen aan de orde geweest. Daarom meen ik, dat ik dit alles niet nogmaals be hoef te hebhalen en dat ik het hierbij wat dit be treft kan laten. Mochten er echter bij de vergaderingen nog onbe antwoorde vragen zijn gerezen of mochten er op- of aanmerkingen zijn, dan zullen bestuur en directie uiteraard gaarne op die vragen of opmerkingen nader ingaan. Tot slot wil ik nog een enkel woord zeggen over de situatie, waarin wij op dit ogenblik verkeren. Op het einde van 1957 was eigenlijk alles botertje tot de boom. Wij hadden veel geld disponibel en de Excellentiemijnheer de voorzitter, dames en heren, In aansluiting aan de openingsrede van de voorzitter lijkt het gepast in dit kroonjaar een overzicht te geven van de belangrijkste gebeurtenissen, die er hebben plaats gevonden in de 10 jaren, die er zijn verstreken sedert wij ons 50-jarig bestaan in 1948 zo luisterrijk hebben gevierd. Ik zal mij beperken tot de zakelijke gebeurtenissen, aangezien de persoonlijke mutaties reeds door de heer Wind in zijn openingsrede zijn vermeld. Als inleiding breng ik U in herinnering, dat de eerste boerenleenbanken in de laatste jaren van de vorige eeuw werden opgericht, omdat de toen be staande toestand in de landbouw en in het bijzonder de voorziening in de nodige bedrijfskredieten van rentes, die op de geld- en kapitaalmarkt te bedingen waren, waren ongekend hoog. Deze toestand is evenwel, zoals U allen bekend zal zijn, inmiddels aanmerkelijk gewijzigd. In de eerste vier maanden van het lopende jaar is de kapitaal rente met ongeveer 1 °/o gedaald en de rente op de geldmarkt nog meer. Niemand kan zeggen of deze daling nog verder doo- zal gaan, dan wel of het tegenwoordige peil gehand haafd zal blijven, of wel dat misschien straks weer een stijging zal optreden. Degenen, die zich daarover uitlaten, zijn alle broodetende profeten. Het enige, wat wij weten, is, dat vrijwel alle gelden, die thans aan aflossingen vrijkomen en alles wat de boerenleenbanken ons nu sturen, moet worden uitge zet tegen rentes, die aanmerkelijk lager liggen dan bij het begin van het boekjaar. De rentabiliteit van het bedrijf van de Centrale Bank loopt daardoor ver moedelijk achteruit. Gelukkig hebben wij in de afgelopen 4 maanden mooie bedrijfsresultaten behaald, zodat wij een appeltje voor de dorst hebben, voor het geval er schrale maanden mochten volgen. boeren en tuinders sdhreeuwden om verbetering. Geen wonder, dat velen in die jaren de blik richtten naar Duitsland, waar reeds lang onderlinge krediet verenigingen bestonden, die naar de grote voorvechter voor deze verenigingen, F. W. Raiffeisen, de naam Raiffeisenkassen hadden verkregen. Deze kassen dienden enerzijds als spaarbanken voor de plattelandsbevolking en anderzijds als verstrekkers van bedrijfskredieten aan boeren en kleinere midden standers. De leden van deze coöperatieve bankjes stelden zich hoofdelijk aansprakelijk voor de aan de bankjes toe vertrouwde spaargelden, zodat de spaarders een garantie hadden, dat hun spaargelden bij deze Raiffeisenkassen veilig waren. 126

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1958 | | pagina 16