Toelichting - op het jaarverslag over 1957 door prof. dr. G. Minderhoud, voorzitter van het bestuur van zijn lid mr. W. F. baron Van Verschuer, die werden opgevolgd door resp. de heren J. L. Hoog land en mr. C. Th. E. graaf van Lynden van Sandenburg. Na de dood van dr. Bierema wees het bestuur prof. Minderhoud als zijn voorzitter aan. Wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd traden in 1955 de heer Th. J. Visser en in 1956 jfar. mr. W. C. Hooft Graafland af als directeur. Als opvolger van de heer Visser werd de heer H. J. Hendriksen in de directie benoemd, aanvankelijk met de titel van adjunct-directeur, sedert 1 januari 1958 als directeur. Gaarne wil ik op deze plaats hulde brengen aan de nagedachtenis van de heer Visser, die in april van dit jaar overleed. Meer dan veertig jaar heeft hij met grote toewijding, ijver en bekwaamheid onze organisatie gediend. Zijn verdiensten voor het land bouwkrediet zijn zeer groot en zullen niet worden vergeten. We hebben hem twee jaar geleden nog gezien op deze algemene vergadering in zijn geeste lijke kracht, maar ook in zijn lichamelijke zwakte. Hij ruste in vrede. In de plaats van jhr. Hooft Graafland benoemde het bestuur tot directeur mr. J. Sdhreuder. Deze heeft gedurende twee jaar zijn taak op voortreffelijke wijze vervuld, waarvoor wij hem gaarne onze dank be tuigen. In maart j.1. is hij echter door de Koningin benoemd tot directeur van de Nederlandsche Bank. Wij gunnen de heer Schreuder gaarne deze buiten gewoon eervolle onderscheiding, maar wij betreuren zijn vertrek in hoge mate. In zijn vergadering van hedenmorgen heeft de raad van toezicht het besluit van het bestuur goedgekeurd in de plaats van de heer Schreuder de heer drs. R. Manschot te Naarden, secretaris van de Nederlandse Bankiersvereniging, tot directeur van onze Centrale Bank te benoemen. Ik wil de hoop uitspreken, dat hij een waardig opvolger van de heer Schreuder mag zijn. Excellentie, dames en heren, Ik ben gekomen aan het einde van mijn openings- en welkomstwoord. Ik wil de wens uitspreken, dat we op waardige wijze ons 60-jarig bestaan zullen herdenken. Wij zijn een grote organisatie geworden, een krachtige organisatie, waarop we allen trots mogen zijn. Maar laten we ook dit voorop stellen, dat dit alles slechts dan realiteit kan zijn, indien we bezield zijn van het coöperatief beginsel en eenheid en saam horigheid steeds op de voorgrond staan. Met een beroep op u allen om daaraan krachtig mee te werken, verklaar ik deze algemene vergade ring voor geopend. Het is een aangename taak een toelichting te mogen geven bij het verslag en de rekening en verant woording over 1957. Dat jaar is nl. onder moeilijke omstandigheden begonnen, maar de donkere wolken zijn in de loop van het jaar opgelost, zodat onze positie op het eind van 1957 heel wat behaaglijker was dan in januari van dat jaar, terwijl de bedrijfs resultaten bovendien als bevredigend kunnen worden aangeduid. De oorzaken van de moeilijkheden bij het begin van het jaar 1957 moeten gezocht worden in de erfenis, die het jaar 1956 had achtergelaten. In het bijzonder in de tweede helft van 1956 was de toestand, zowel die op de geldmarkt als die op de kapitaalmarkt volkomen overspannen. Zowel de over heid als de coöperaties en de individuele boeren en tuinders wensten abnormaal hoge bedragen te be stemmen voor allerlei investeringen. Het aanbod van geld was daarentegen uitermate schaars. Daaruit zijn aanzienlijke spanningen voortgevloeid. De boerenleenbanken vroegen dag uit dag in grote bedragen bij ons op. Wij hadden weliswaar voor ongeveer 500 miljoen aan schatkistpapier en obli gaties beschikbaar, dus in een vorm, die in theorie dagelijks verkoopbaar zou zijn, zodra wij geld nodig zouden hebben, maar in de tweede helft van 1956 week de praktijk van de geijkte theorie af. Niemand wilde of kon in de herfst van 1956 schat kistpapier kopen, terwijl effecten slechts mondjesmaat en dan nog tegen afbraakprijzen van de hand konden worden gedaan. Men zou het zó kunnen uitdrukken, dat de Raiffeisen- Bank weliswaar rijk was, maar geen geld had. Om aan de grote opvragingen van de boerenleen banken te kunnen voldoen, moesten wij dan ook geld lenen tegen onderpand van schatkistpapier. 124

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1958 | | pagina 14