dat nu anders zou moeten worden, dan is het zaak, geval, Ik acht mij daarom ontslagen van de plicht 123 de voorzitter van het bestuur u aanstonds zal uiteen zetten, heeft de financiering van land- en tuinbouw en de daarop gebaseerde coöperaties door onze banken een grote omvang bereikt. Deze financiering kan niet losgemaakt worden van het landbouwbeleid, dat in de na-oorlogse jaren behalve de intensivering ook de vergroting van de produktie heeft nagestreefd. Als dat hierover een duidelijke uitspraak komt. Niet in alle delen van het agrarisch bedrijfsleven is de toestand even moeilijk als op het gebied van de zuivel. De akkerbouw heeft zeker zijn problemen (ik denk aan de slechte aardappeloogst in het zuidwesten), maar kent weer niet de grote zorgen omtrent de af zet. In de groententeelt is de situatie tot dusverre niet onbevredigend. In de sierteelt gaan de zaken zelfs goed. Er zijn dus ook lichtpunten. De melkveehouderij is echter zo belangrijk in ons agrarisch bestel, dat haar zorgen tlhans een schaduw werpen op het beeld van land- en tuinbouw. Schijnbaar in tegenspraak met de minder goede gang van zaken in de landbouw is de ontwikkeling van het volume der spaargelden, die aan de boerenleen banken sedert het midden van 1957 zijn toevertrouwd De toeneming heeft in het tijdvak 31/3-'5731/3-'58 163 miljoen bedragen. Ik kan mij voorstellen, dat de minister van Landbouw wel eens met deze cijfers zit te kijken, wanneer hij aan de andere kant maat- regelen moet nemen om het inkomen van de boer te verbeteren. Het is niet goed mogelijk deze cijfermatige ontwikkeling op bevredigende wijze tot klaarheid te brengen wat haar oorzaken betreft. Wel kan worden gezegd, dat men hieruit geen conclusies mag trekken omtrent de ontwikkeling van het agrarisch inkomen, zeker niet van dat van de ondernemers in land- en tuinbouw. Immers, bij de boerenleenbanken sparen niet alleen boeren en tuinders, maar alle categorieën van plattelanders, inclusief de landarbeiders en de in het bedrijf medewerkende kinderen. Het aantal spaarboekjes is 4 a 5 maal zo groot als het aantal leden der boerenleenbanken. Er is verder aanleiding om te vermoeden, dat vele boeren de tekenen van de haperende conjunctuur aanstonds hebben verstaan en als van ouds getracht hebben zich daartegen te verweren door hun uitgaven, ook wat de investeringen betreft, terdege onder controle te houden. Men vrage maar eens hoe het met de verkoop van landbouwwerktuigen gesteld is ge weest in de afgelopen maanden. Dit behoeft nog niet in tegenspraak te zijn met een toeneming der krediet verlening; deze was in 1957 trouwens kleiner dan in 1956. De cijfers van de spaarbeweging bij de Rijkspost spaarbank en de bondsspaarbanken zijn in 1957 ge durende een aantal maanden teleurstellend geweest, doch zij hebben zich later hersteld. De spaarcijfers van de boerenleenbanken hebben na een ongunstig jaar eerder een herstel getoond dan die van de andere spaarbanken. Als men in aanmerking neemt, dat er op uitgaven (die later toch gedaan moeten worden) is bezuinigd en verder, dat de uitbetaling van de opgehoopte gelden der zuiveltoeslagen het beeld in augustus 1957 en maart 1958 gunstig heeft beïn vloed, dan komt men al gauw zover, dat men liever helemaal geen conclusies meer trekt omtrent de ont wikkeling van het inkomen van de boer. Van ons jaarverslag, dat de voorzitter van ons be stuur nader zal toelichten, zal men niet kunnen zeg gen, dat men er vergeefs naar concrete gegevens of duidelijke toelidhtingen zoekt. Het tegendeel is het in mijn openingswoord nader op de dingen in te gaan, die het verslag behandelt. Ik wil volstaan met te verklaren, dat de Centrale Bank en de boerenleen banken het moeilijke jaar 1957 boven verwachting goed zijn doorgekomen. Weliswaar hebben wij ons met de kredietverlening in het bijzonder op lange termijn enige beperking moeten opleggen, maar des ondanks heeft de financiering der bedrijven niet alleen een grote omvang behouden, maar zij heeft zich nog weer aanzienlijk uitgebreid. Dat een toe neming van middelen uit de kring van onze spaarders dit mogelijk heeft gemaakt, stemt tot grote dank baarheid. Zo gaan op het tijdstip van het zestigjarig bestaan de Centrale Bank en de boerenleenbanken versterkt een nieuwe periode tegemoet. Ik spreek de hoop uit, dat ihet een tijdvak mag zijn van voorspoed voor ons land en voor land- en tuinbouw, die opgenomen worden in het grote economische geheel der gemeen schappelijke markt en dat onze organisatie onder Gods zegen zijn nuttige dienstverlenende functie zal mogen blijven vervullen om deze voorspoed te onder- houden en te vergroten. Prof. Minderhoud zal straks een terugblik werpen op de weg, die onze organisatie heeft afgelegd, speciaal op de laatste tien jaar van het bestaan onzer instel ling. Het zij mij echter vergund nog enkele ogenblik ken uw aandacht te vragen voor de wijzigingen, die in de afgelopen tien jaar hebben plaatsgevonden in de bezetting van de voornaamste functies bij de Centrale Bank. De feestvergadering van 25 mei 1948 werd nog door prof. Minderhoud als voorzitter van de raad van toezicht gepresideerd; in diezelfde vergadering werd prof. Minderhoud gekozen tot lid van het bestuur en trad hij bijgevolg uit de raad van toezicht. Op volger als voorzitter van de raad van toezicht was de heer D. W. Lindenbergh, die deze functie vervulde tot 1956, in welk jaar hij de door de traditie gestelde leeftijdsgrens had bereikt. Hij werd toen opgevolgd door de heer N. J. H. Raat. In de plaats van de heer Minderhoud werd tot lid van de raad van toezicht gekozen de heer J. Banis te Almelo. De samenstelling van de raad van toezicht veranderde voorts doordat de heren W. J. Klein Lankhorst en W. H. Reinders ons door de dood ontvielen. Zij werden opgevolgd door resp. mr. R. J. van Beekhoff en J. Jensema J.Dzn. Wegens het bereiken van de leeftijdsgrens traden voorts af de heren V. Ph. Valstar en C. S. van Beuningen. De opengevallen plaatsen werden ingenomen door de heren dr. A. J. Verhage, ir. B. D. van Schelven en Jac. P. Lindenbergh. Door uitbreiding van de raad van toezicht kregen daarin zitting de heren G. J. Wilms en G. Schuyt Kzn. Het bestuur had het verlies door het overlijden te betreuren van zijn voorzitter dr. S. E. B. Bierema en

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1958 | | pagina 13