tage van de kasreserve op een niveau van
slechts 4 °/o de laagste stand bereikt. Daarop
is, zoals de vorige maal besproken, op
22 februari een eerste verhoging tot 5 °/o
gevolgd, terwijl inmiddels op 22 maart de
verdere verhoging tot 6 °/o heeft plaats ge
had. Ook van de hervatting van de zgn.
openmarktpolitiek door de circulatiebank
middels de rechtstreekse afgifte van schat
kistpapier uit haar eigen portefeuille hebben
wij de vorige maal melding gemaakt. Op
25 maart werd in aansluiting daarop ander
maal door de Nederlandsche Bank medege
deeld, dat voorshands naar believen tegen
een disconto van 3 °/o driemaandspromessen
bij haar konden worden verkregen. Dat heeft
mede door de ultimospanningen onmiddellijk
in twee etappen de notering voor dag
geld (zie boven) weer tot 3 doen stijgen.
Sterilisatie van deviezenaanwas
Al deze maatregelen zijn er op gericht de
gelden, die door de aanhoudende deviezen-
aanwas uit het buitenland naar de Neder
landse geldmarkt vloeien, zoveel mogelijk te
binden, teneinde een eventueel inflatoir
effect daarvan op de Nederlandse economie
bij voorbaat te verhinderen. Volgt de Neder
landsche Bank ten aanzien van de geld- en
discontomarkt, zoals zo juist beschreven, een
politiek van aanpassing, ook met betrekking
tot de internationale rentestand kan dat
worden vastgesteld. De discontoverlagingen
in de Ver. Staten en Duitsland vooral hebben
de Nederlandse monetaire instanties tot die
gedragslijn in staat gesteld, daar bij bestendi
ging van de hogere rentestand in het buiten
land een te grote zuiging op het Nederlandse
liquiditeitenreservoir wegens de drang
naar rentewinst zou zijn uitgeoefend.
Thans heeft zich het tegenovergestelde voor
gedaan: op korte termijn in het buitenland
uitgezette gelden zijn naar ons land terug
gevloeid.
Internationale facetten
Ook ten aanzien van de internationale
positie van de gulden kunnen enkele nieuwe
facetten naar voren worden gebracht. In de
eerste plaats kan in dit verband melding
worden gemaakt van het feit, dat de Neder
landse regering aan het Internationale Mo
netaire Fonds kon mededelen, dat geen ge
bruik zou worden gemaakt van het reserve
krediet van 683A miljoen, dat ter gelegen
heid van het krediet tot een zelfde bedrag,
door Nederland in september jl. opgenomen,
nog door het Internationale Monetaire Fonds
ter beschikking van ons land was gehouden.
Met een begrijpelijke en zeker ook gerecht
vaardigde trots is dus van Nederlandse zijde
te kennen gegeven, dat wij als gevolg van de
verbeterde deviezenpositie van dat tweede
krediet geen gebruik zullen maken. Terwijl
de Nederlandsche Bank aan de particuliere
banken deed weten, dat er nog geen aanlei
ding bestaat de bepalingen tot beperking
van de kredieten aan de lagere overheid te
verzachten, werd de mogelijkheid tot krediet
verlening voor de financiering van inter
nationale goederentransacties verruimd, met
name wat betreft de financiering in conver-
tibele valuta's.
Obligatierendement daalt
Het spreekt vanzelf, dat de ontwikkeling op
de kapitaalmarkt en met name die in de
risico mijdende sector daarvan met de ont
spanning in de geld- en kredietsector gelijke
tred heeft gehouden. Wederom heeft de
koersstijging op de Staatsfondsenmarkt grote
afmetingen aangenomen, zoals men in onze
aan het einde opgenomen koerstabel kan
zien. Een rekordstijging heeft ditmaal de
31/2 Staffellening kunnen boeken, door
van nagenoeg 88 tot ruim 92 op te lopen,
hetgeen als een zeldzaam verschijnsel voor
een tijdsbestek van slechts één maand kan
worden aangemerkt. Het effectieve rende
ment hiervan bedraagt nu nog slechts 4
waarbij niet onvermeld mag blijven, dat al
gemeen wordt aangenomen, dat men van dit
rendement voor de volle 29 jaar van de
officiële looptijd (tot 1987) verzekerd is. Zo
als men weet geschiedt de aflossing door
dagelijkse aankopen vanwege de schatkist
ter beurze, waarvan vooral in een stijgende
markt een belangrijke invloed op de koers-
vorming uitgaat.
Van de volgens een vast aflossingsschema
binnen 10 a 20 jaar aflosbare Staatsleningen
liggen de rendementen thans nog slechts
tussen 4 en 41/2 De Staatsleningen met
kortere looptijden bewegen zich eveneens in
stijgende richting en ondergaan in toene
mende mate de invloed van de rentedaling
in de geldsector. Zo werpt de 3 %-lening
per 1962/64 thans bij een koers van 93V4
een rendement af van 4V4 terwijl de
79