In het eerste nummer van de Raiffeisen-Bode
1957 werd een terugblik geworpen op het
jaar, dat achter ons lag en tot slot werd ge
zegd, dat 1957 voor de spaar- en krediet
sector nog een gesloten boek was.
Nu dit boek echter tot de laatste bladzijde is
gelezen, rest ons nog een korte samenvatting
te geven, voor zover de behandelde stof voor
onze boerenleenbanken van direct belang
moet worden geacht. De verwachting, dat
een steeds doorgaand beroep ten aanzien van
de voorschot- en kredietverlening op onze
banken zou worden gedaan, is ten volle be
waarheid. Met de regelmaat van de klok
stegen van maand tot maand bij onze boeren
leenbanken de uitzettingen in eigen kring,
ofschoon in de tweede helft van het boekjaar
van een zekere vertraging in deze stijging
kon worden gesproken. In de eerste maanden
hield de stijging van de spaargelden ongeveer
gelijke tred met de uitbreiding van de voor
schotverlening. Daarna volgden echter enkele
maanden nl. maart en april, waarin van een
belangrijke ontsparing bij onze banken moest
worden gesproken. Dan komt echter de
kentering. Weliswaar blijven de uitzettingen
Kroniek uit eigen kring
stijgen, doch ook de spaargelden nemen weer
toe en wel in sterkere mate dan de uitzet
tingen in eigen kring. De stijging van het
spaartegoed werd slechts onderbroken in de
maand november door inschrijving op de
woningbouwlening tot een bedrag, gelijk aan
het accres der inlagen.
Het eindresultaat is echter toch zeer bevre
digend.
Het is hier niet de plaats om het verloop op
de geld- en kapitaalmarkt uitvoerig te be
spreken.
Slechts zouden wij hier nog willen memoreren
de tot tweemaal toe plaats gehad hebbende
discontoverhogingen door de Nederlandsche
Bank, die even zovele malen de Centrale
Bank aanleiding gaven tot een nieuw rente
advies voor de boerenleenbanken te komen,
speciaal ten aanzien van de te berekenen
debetrente.
Er is nog steeds een aantal banken, dat meent
de debetrente in de loop van een jaar niet
te moeten verhogen. Verschillende van deze
banken zullen zich thans genoodzaakt zien
nu ook een verhoging van spaargeldrente en
II. J. HENDRIKSEN
Met ingang: van 1 januari 1958 is zoals de
meesten onzer lezers wel bekend zal zijn de
heer II. J. Hendriksen, tot dusverre adjunct
directeur van de Centrale Bank, benoemd tot
directeur van deze instelling.
Op 1 januari 1919 trad de heer Hendriksen als
inspecteur in dienst van de Centrale Bank.
Gedurende vele jaren was de heer Hendriksen
plaatsvervanger van de heer Visser, toentertijd
hoofdinspecteur, later directeur-hoofdinspec
teur.
Toen laatstgenoemde functie in 1949 werd ge
splitst, werd de heer Hendriksen benoemd tot
hoofdinspecteur.
Nadat de heer Visser op 1 september 1955 zijn
functie in verband met het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd had neergelegd,
werd de heer Hendriksen door het bestuur
benoemd tot adjunct-directeur als opvolger van
de heer Visser.
De benoeming van de heer Hendriksen tot
directeur mag gezien worden als een waardige
bekroning van een lange loopbaan in dienst
van het coöperatieve landbouwkredietwezen.
creditrente in rekening-courant moest worden
aanbevolen tot een sterke verhoging van
de debetrente te komen.
In december van het afgelopen jaar werd
meer dan voorheen in ringverband overleg
gepleegd over de rentepolitiek voor 1958 en
wij vertrouwen, dat hierdoor belangrijke ver
schillen kunnen worden voorkomen. Voor
zover dit nog niet werd gedaan, herhalen wij
hier de raad om tot onderling overleg te
komen alvorens de te vergoeden en de te
berekenen rente definitief wordt vastgesteld.
Per 31 december 1957 heeft de boerenleen
bank te Jellum haar werkzaamheden gestaakt
ten einde de belangen van leden en spaarders
vanaf die datum te doen verzorgen door de
Coöperatieve Boerenleenbank te forwerd,
met. welke bank een fusie werd aangegaan.
Wij willen van deze gelegenheid gebruik
maken onze waardering uit te spreken voor
het vele werk, dat in 1957 door bestuurs-
functionarissen, kassiers en verder personeel
van onze aangesloten banken vaak onder
moeilijke omstandigheden werd verricht.
Wij wensen hen gaarne de kracht en wijsheid
toe, die nodig zijn om dit werk ten behoeve
van ons landbouwkredietwezen ook in 1958
te volbrengen.
3