hoger, dan is het meerdere onbeperkt voor overdracht vatbaar (art. 123 en 119 van de ambtenarenwet). Voor de bezoldiging en pensioenen van mili tairen geldt volgens de militaire ambte narenwet 1931 (art. 11) een zelfde regeling. Wij hopen met het bovenstaande op de meest voorkomende kwesties te zijn ingegaan, die zich bij overdracht of inpandgeving van loon, bezoldiging of pensioen kunnen voor doen. Financieel overzicht Aan het einde van 1955 moesten wij, bij het opmaken van de balans van de ontwikkeling in het toen afgesloten kalenderjaar, voor het eerst na langere tijd vaststellen, dat weer een neiging tot stijgen van de rente aan de dag was getreden, waarmede gepaard was gegaan een achteruitgang van handels- en betalingsbalans en een zwakke positie van de schatkist. Een jaar geleden, bij het op maken van de rekening over 1956, bleek, dat dezelfde factoren zich nog in versterkte mate hadden doen gelden en thans, aan het einde van 1957, zien wij wederom terug op een jaar, waarin de reeds in 1955 ingetreden verschijnselen de gang van zaken op finan- cieel-monetair en economisch opzicht heb ben beheerst. Er is slechts dit verschil, dat sedert het laatste kwartaal van 1957 een kentering aan de dag is getreden, die echter nog van te kortstondige aard is om op grond daarvan reeds hei te roepen en ervan uit te gaan, dat de weg naar het herstel van het evenwicht definitief is bereikt. Ten hoogste kan worden gezegd, dat de tekenen er op wijzen, dat een zekere vor dering is gemaakt, waardoor de, het econo misch en monetair evenwicht verstorende, elementen aan kracht hebben ingeboet. Maar wij zijn, bij de intrede van 1958, nog lang niet waar wij wezen moeten, zoals ook minister Hofstra nog bij de belasting debatten in de Tweede Kamer te kennen heeft gegeven. Indien de met het laatste kwartaal ingezette verbetering aanhoudt, bestaat de mogelijkheid, dat de iopende rekening van de betalingsbalans in 1958 weer in evenwicht zal komen en misschien zelfs met een overschot zal sluiten, aldus de bewindsman, mits de voorraden voldoende inkrimpen. Historisch gezien zouden wij het thans afge sloten jaar moeten kenmerken als het jaar van de bestedingsoverspanning en van de bestedingsbeperking, met het zwaartepunt op het laatste. Die overspanning kwam tot uiting in een aanzienlijk deviezenverlies, waarin zich derhalve weerspiegelde, dat ons land op een te grote voet leefde en meer besteedde dan het produceerde. Die af vloeiing van liquiditeiten naar het buitenland vergrootte hier de schaarste aan kapitaal, dat voor belegging op langere termijn be schikbaar was, zulks in versterkte mate in de tweede helft van het jaar, toen de buiten landse effectenaankopen (in hoofdzaak van aandelen Koninklijke Petroleum), die in de eerste helft van 1957 nog in totaal 315 miljoen hadden uitgemaakt, sterk afnamen. Die deviezenafvloeiing met daaruit voort spruitende toeneming van de kapitaal- schaarste vormde één der oorzaken van de verdere stijging van de rentevoet, die zich in 1957 heeft voorgedaan. Ook de rente is immers een prijs, nl. de prijs voor leen- kapitaal en als zodanig de resultante tussen vraag en aanbod (voor zover die uiteraard aan de dag kunnen treden). Deviezenverlies aan het buitenland gaat gepaard met ont trekking van guldens aan de binnenlandse geldhoeveelheid en aldus vermindert der halve het aanbod van binnenlandse liquidi teiten, hetgeen een tendentie tot rente stijging met zich meebrengt. De afvloeiing van kapitaal naar het buiten land en evenzeer de rentestijging is in de hand gewerkt door de stijging van het rente niveau in het buitenland, waar evenzeer als in Nederland, als één der middelen tot be strijding van de inflatie o.a. het disconto wapen door de centrale banken werd gehan teerd. Die hogere rente van het buitenland (Duitsland aanvankelijk, later vooral Enge land en ook de Ver. Staten) oefende een sterke zuiging uit op de Nederlandse liquidi teiten en stimuleerde in het bijzonder de Terugblik op 1957 Aanzienlijke deviezenverliezen 13

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1958 | | pagina 15