gramma zijn formeel dezelfde als onder de „Refugee Relief Act". Degenen, die van deze materie op de hoogte zijn, herinneren zich de moeilijkheden van de wetsinterpretatie wat Nederland betreft van het begrip „vluchte ling" en van het begrip „ethnische afstam ming". De grote liberaliteit, die bij de uitvoe ring van de „Refugee Relief Act' ten slotte betoond werd, leidde er toe dat ruime cate gorieën Nederlanders en ook Indische Nederlanders voor de bijzondere emigratie mogelijkheid van de jaren 1953—1957 in aanmerking kwamen. Of dit bij dit 1600- programma wederom het geval zal zijn, hangt af van de uitvoeringsvoorschriften, die door het State Department zullen worden uitge geven. Deze uitvoeringsvoorschriften zijn echter nog niet bekend, zodat ik U daarover nog geen mededeling kan doen. Uiteraard is van Nederlandse zijde bij de besprekingen met de Amerikaanse autoriteiten op het be lang van een liberale interpretatie, vooral met het oog op de gerepatrieerden uit Indo nesië, gewezen. Gezien onze goede ervaringen in het verleden is er echter geen reden om aan te nemen, dat wij ditmaal door de uitvoeringsvoorschriften van dit extra-programma, dat in wezen een verlenging van de „Refugee Relief Act" be doeld te zijn, zouden worden teleurgesteld. Vierde Coöperatiedag in Zuid-Holland Het Instituut voor Landbouwcoöperatie voor Zuid-Holland organiseerde op 3 december jl. voor de vierde maal de jaarlijkse Land- bouwcoöperatiedag, waarbij de publiek rechtelijke bedrijfsorganisatie in het middel punt van de aandacht werd geplaatst. Men had een groot en gevarieerd gezelschap uit land- en tuinbouwkringen uitgenodigd in zaal „Flevo" te Rotterdam, waar de heer P. Beekenkamp als voorzitter van het Insti tuut zijn openingsrede uitsprak. Hierbij werd een overzicht gegeven van de verschillende activiteiten van het instituut o.a. de plannen aangaande het instellen van studieclubs en cursussen voor bestuurders van coöperatieve verenigingen. De heer Beekenkamp stond uitvoerig stil bij de dynamische ontwikkeling van deze tijd, waarbij hoge eisen worden gesteld aan de leiders van onze coöperatie. Helaas kan er soms gesproken worden van „coöperatietje spelen", in plaats van het met vaste hand besturen en leiden van een zo be langrijk economisch bolwerk van boer en tuinder. In verband hiermede stelde spreker vast, dat de leiding, welke het bestuur aan een ver eniging geeft, organisatorisch juist moet zijn ingesteld. Daarnaast dient de leiding econo misch verantwoord te zijn en het nodige idealisme te kunnen opbrengen. Vervolgens werd het woord verleend aan de heer Ir. T. P. Huisman, voorzitter van het Hoofdproduktschap voor Akkerbouwpro- dukten te Den Haag, die een inleiding hield onder de titel „De publiekrechtelijke be drijfsorganisatie uit een oogpunt van alge meen belang en boeren- en tuindersbelang". De heer Huisman schetste het tot stand komen van de wet op de Bedrijfsorganisatie van 1950, waarbij de regering bevoegd heden overdraagt aan de P.B.O., ook op wettelijk terrein. Voor de land- en tuinbouw vond de wet van 1950 een zekere aanloop in de crisiswet geving en in de grondwetswijziging van 1938. Daardoor konden de reeds bestaande centrales voor Akkerbouw, Tuinbouw, etc. omgevormd worden tot de nieuwe bedrijfs- schappen, die horizontaal zijn georganiseerd en waarin alle groeperingen en stands organisaties zijn vertegenwoordigd. Houden de bedrijfsschappen (o.a. het Land bouwschap) zich bezig met algemene zaken, de produktschappen daarnaast hebben een verticale organisatie, waardoor de overheid vele zaken kan laten regelen door een lager orgaan en de uitvoering kan overlaten aan de direct betrokkenen. Het bestuur van de produktschappen bestaat voor 50 °/n uit vertegenwoordigers van werk gevers en voor 50 uit werknemersver tegenwoordigers. De heer Huisman ging uitvoerig na hoe de taakverdeling van bedrijfs- en produkt schappen kon worden vastgesteld, welke 285

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 23