ren etc. in uniforme uitvoering door het Rijk worden verstrekt. Van overheidswege zal voorlichtingsmate riaal worden verstrekt omtrent de werking van de nieuwe jeugdspaarwet. Verwacht wordt evenwel, dat vooral de spaarinstellin- gen een krachtige activiteit zullen ontwik kelen om het afsluiten van spaarovereen- komsten te bevordcten In dit verband wordt nog eens gewezen op de ideële functie van de wet en op de wen selijkheid, dat elke spaarbank met de voor haar geëigende middelen het sparen door de jeugd zal propageren. Commissie Landbouwkrediet Reeds enige tijd geleden is in de kringen, die nauw betrokken zijn bij het landbouwkrediet- wezen, de wenselijkheid geopperd een studie te doen verrichten van de financiering van het agrarisch bedrijfsleven in Nederland. In het bijzonder zou daarbij dan de aandacht dienen te worden besteed aan de vraag of de werking van het in het boerenleenbank wezen georganiseerde landbouwkrediet in overeenstemming is met de bestaande en in Qver deze zaak werd door de beide Centrale Banken te Eindhoven en Utrecht overleg ge pleegd met de drie Centrale Landbouworga nisaties, welk overleg leidde tot het besluit om tot de instelling van een zodanige studie commissie over te gaan. Prof. dr. G. M. Verrijn Stuart, buitengewoon hoogleraar aan de Gemeentelijke Universi teit te Amsterdam, is bereid gevonden het voorzitterschap van deze studiecommissie, die bij verkorting genoemd wordt Commissie Landbouwkrediet, op zich te nemen. De commissie, die op een zo breed mogelijke basis is gevormd, is verder als volgt samen gesteld: Als secretaris der Commissie fungeert drs. W. M. N. van den Wildenberg, terwijl het bureau der Commissie is gevestigd aan de Nieuwe Uitleg no. 21 te 's-Gravenhage. Voorlichting en propaganda de toekomst te verwachten financieringsbe hoeften, dan wel of deze te dien aanzien ver betering behoeft. LEDEN: Drs. H. W. J. Bosman, lector aan de Katho lieke Economisch Hogeschool te Tilburg; Prof. dr. G. Minderhoud, hoogleraar aan de Landbouw Hogeschool te Wageningen; Prof. dr. B. Pruyt, hoogleraar aan de Econo mische Hogeschool te Rotterdam; Dr. J. T. P. de Regt, medewerker op de af deling algemeen economisch onderzoek van het Landbouw-Economisch Instituut te Den Haag; Dr. ir. A. Vondeling, voorzitter van de Ver eniging van Landbouwboekhoudbureaux te Leeuwarden; P. C. Elfferich, lid van het dagelijks bestuur van en adviseur bij de Christelijke Boeren- en Tuindersbond inzake tuinbouwaangelegenheden te Delft; Chr. van den Heuvel, voorzitter van de Chris telijke Boeren- en Tuindersbond te Leiden; Ir. C. S. Knottnerus, voorzitter Koninklijk Nederlands Landbouw Comité te Steenbergen; Drs. F. W. J. Kriellaars, econoom bij de Katho lieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond te Den Haag; C. G. A. Mertens, voorzitter van de Katho lieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond te Hout-Blerick; Ir. J. M. L. Otten, oud-directeur van de Coö peratieve Landbouwbank te Meppel; Mr. Edm. Delhougne, vice-voorzitter van het Bestuur der Coöp. Centrale Boerenleenbank te Eindhoven; Mr. Ph. C. M. van Campen, algemeen directeur van de Coöp. Centrale Boerenleenbank te Eind hoven; Ir. J. S. Keyser, directeur van de Coöp. Cen trale Raiffeisen-Bank te Utrecht; Mr. J. Schreuder, directeur van de Coöp. Cen trale Raiffeisen-Bank te Utrecht. ADVISERENDE LEDEN: Drs. J. C. Huizinga, administrateur bij het ministerie van Financiën; Drs. W. Ie Mair, raadadviseur bij het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening; Dr. F. H. Repelius, onderdirecteur van de Nederlandsche Bank. 228

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 10