De nieuwe Pachtwet
Op 9 juli 1957 heeft de Tweede Kamer het wetsont
werp „Nieuwe regeling van de pacht" aanvaard. Daar
mede is het mogelijk geworden ons een afgerond
beeld te vormen van de wettelijke regeling, die in de
toekomst voor de pacht zal gelden. Weliswaar is het
ontwerp door de aanneming in de Tweede Kamer
nog geen wet en zal daarvoor met name tevens nodig
zijn de aanneming door de Eerste Kamer, doch er is
alle reden om ons reeds thans met de ontworpen
regeling enigszins vertrouwd te maken, daar de
Eerste Kamer het ontwerp van wet slechts in zijn
geheel kan aanvaarden of verwerpen, dus zonder het
recht te hebben in de regeling nadere wijzigingen
aan te brengen. Indien de voortekenen niet be
driegen, zal het ontwerp ook door de Eerste Kamer
worden aanvaard.
Op het oorspronkelijk ontwerp, dat reeds op 5 maart
1955 bij de Tweede Kamer werd ingediend, is een
zeer grondige schriftelijke behandeling gevolgd.
Bovendien was aan dit ontwerp reeds voorafgegaan
een rapport van de Staatscommissie van den Bergh,
welk rapport tevens een concept nieuwe Pachtwet
bevatte. Het huidige ontwerp is dan ook met be
dachtzame zorg samengesteld, waarbij gebruik is ge
maakt van de ervaringen, welke in de loop der jaren
met de pachtrègelingen zijn opgedaan.
Uitgangspunt van ae nieuwe wet is geweest het
voorontwerp van de Commissie van den Bergh en het
Pachtbesluit. Weliswaar wijkt de nieuwe wet op vele
punten hiervan af; toch is het niet zo, dat een vol
komen nieuw systeem geïntroduceerd wordt. De re
gering heeft de bestaande ontwikkeling niet willen
afbreken, doch in de lijn daarvan voortgebouwd.
Uiteraard had de wijze van dit voortbouwen niet
steeds ieders instemming en kwamen er op verschil
lende punten diepgaande meningsverschillen naar
voren; dit neemt niet weg, dat men aan de nieuwe
wet verwantschap met de bestaande regeling niet kan
ontzeggen.
Dat de regering de taak op zich genomen heeft een
afgeronde en zoveel mogelijk blijvende wetgeving op
het gebied van de pacht te geven, verdient toege
juicht te worden. Het Pachtbesluit, als produkt van
bezettingswetgeving, kon tenslotte niet voor onbe
paalde tijd gehandhaafd blijven.
De nieuwe Pachtwet zal ons dus voor het eerst een
definitieve regeling van een gedeelte van het grond
gebruik in ruimere zin geven, want ook de wet Ver
vreemding Landbouwgronden is in principe tijdelijk
en zal volgens haar eigen bepalingen op 1 januari
1959 vervallen. In hoeverre overigens de regeling
nog wijzigingen zal ondergaan door de voorgenomen
opneming in het toekomstige nieuwe Burgerlijk Wet
boek, kan thans uiteraard nog niet beoordeeld
worden.
Een critische bespreking van de nieuwe wet is hier
niet op zijn plaats. Slechts zullen dc belangrijkste
verschilpunten met het nu nog geldende Pachtbesluit
aangegeven worden, om de lezers van de Raiffeisen-
Bode reeds thans een indruk van de komende rege
ling te geven. Daarbij zullen wij niet kunnen noemen
de terreinen, waarop de nieuwe wet weliswaar een in
hoofdzaak gelijke regeling geeft als het Pachtbesluit,
doch op ondergeschikte punten daarvan afwijkt.
Eveneens zullen wij vele details, welke in de zeeT
uitvoerige nieuwe wet zijn opgenomen, moeten laten
rusten.
De pachtprijs
De bepalingen betreffende de pachtprijsbeheersing
behoren, zoals de regering terecht in de Memorie
van Toelichting opmerkt, tot de economisch en soci
aal belangrijkste tier wet. Het zou interessant zijn om
op de uitvoerige beschouwingen dienaangaande in te
gaan, in onze opzet past echter slechts het weer
geven van het resultaat waartoe het ontwerp komt.
Volgens het Pachtbesluit verleende de Grondkamer
haar goedkeuring, indien de netto-opbrengst, welke
bij een behoorlijke exploitatie van het gepachte te
verwachten is, de pachter een redelijke winst waar
borgt. De nieuwe wet spreekt van pachtprijzen, welke
in redelijke verhouding staan tot de bedrijfsuit-
komsten bij een behoorlijke bedrijfsvoering. De wij
ziging in de formulering is het gevolg van het feit,
dat de berekening van de „netto opbrengst en winst
een boekhoudkundige bewerking is, die volgens de
voorstellers der wet buiten het bereik van de Grond
kamer ligt. De achterliggende gedachte bij beide
formulieren is echter dezelfde: het vinden van een
zoveel mogelijk objectieve maatstaf, waarnaar de
pachtprijzen worden vastgesteld.
De regering heeft er op gewezen, dat in het Pacht
besluit de belangen van de verpachter ten onrechte
geheel werden verwaarloosd. Het is eveneens in het
algemeen belang, dat met de bijdrage, die de eige
naar levert door het ter beschikking stellen van
gronden en gebouwen, voldoende rekening wordt
gehouden. In de wet is daarom bepaald, dat bij het
vaststellen van regelen ten aanzien van de hoogst
toelaatbare pachtprijs de Tedelijke belangen van de
verpachter mede in acht genomen moeten worden.
Hoever deze „redelijke belangen" gaan, wordt in de
wet niet nader aangegeven. In de Memorie van Ant
woord merkt de regering op, dat de pachtprijs - even
als in het huidige systeem - gebaseerd dient te zijn op
de rentabiliteit der bedrijven. Daaruit volgt dan, dat
de pachtprijs niet steeds afhankelijk kan zijn van het
bedrag van het door de verpachter geinvesteerde
grondkapitaal. Onder „redelijke belangen van de ver
pachter" wordt dus niet zonder meer een volledige
vergoeding voor de grondrente begrepen, doch in
ieder geval de lasten en de kosten van de verpachter
en de rente en de afschijving van het gebouwenkapi
taal. Tijdens het mondeling overleg verklaarde de
regering zich voor een „redelijke" grondrente.
De regeling der prijsvaststelling is in navolging van
de Wet Vervreemding Landbouwgronden als volgt
1