lingen van betekenis, en gezien de steeds groeiende
kredietbehoefte van de landbouw en aanverwante
bedrijven, nodig gebleken orde te scheppen in de
wijze van aanwending van de toevertrouwde mid
delen. Niet alleen de directe liquiditeit van de or
ganisatie is een belang van de eerste orde; daarnaast
moet aandacht worden geschonken aan de opbouw en
de samensentelling van de beleggingen naar looptijd
en karakter. Aanvankelijk werd dit gevonden door de
beleggingen op lange termijn met name hypothecaire
voorschotten te binden aan een bepaald gedeelte van
de spaargelden.
Geleidelijk is dit systeem uitgebreid tot een formule,
waarbij de mogelijkheid van het doen van beleggingen
op lange termijn werd gebonden aan een grens,
berekend aan de hand van één percentage van alle
beschikbare middelen. Dit is de ihuidige beleggings-
grens A van de dispensatieregeling, welke inhoudt,
dat indien de uitzettingen de toegestane kredieten
van een bank in welke vorm dan ook en onver
schillig met welke looptijd een hoogte van 70 °/o
van alle middelen hebben bereikt, het niet geoorloofd
is voorschotten op lange termijn te verstrekken.
Toelichting op de dispensatieregeling van de
heer H. Hendriksen
Onder uitzettingen werden tot aan de jongste wijzi
ging niet gerekend effecten en schatkistpapier. Na de
uitleg van de voorzitter van het bestuur over dit
onderwerp behoef ik niet meer te betogen, dat deze
beleggingen niet kunnen blijven worden beschouwd
als direct realiseerbare liquiditeiten, afgezien van de
onvermijdelijke verliezen. Het duidelijk merkbare ge
volg van de wijziging van de A-grens, waarbij een
bedrag wan 200 mil joen bij de beleggingen werd
gevoegd en met welk bedrag dus de toenmaals be
staande ruimte op de A-grens werd gedrukt, heeft
vanzelfsprekend aanvankelijk teleurstelling en weer
stand bij onze banken gewekt.
Wij menen er echter in te zijn geslaagd de juistheid
van de getroffen maatregel aanvaardbaar te maken.
Het zijn de naakte feiten, waarvan het bestaan ten
slotte niet kon worden ontkend.
Stappen we nu even van de beleggingsgrens A af.
Beheersing directe liquiditeit
De directe liquiditeit van de organisatie wordt be
heerst door de z.g. dispensatiegrens B.
Het waarom van de verplichting voor onze banken
tot het aanhouden van een liquide saldo behoef ik
U niet uiteen te zetten. Dit is gemeen goed geworden.
De vraag naar de mate van liquide zijn, is dit echter
nog steeds niet! Men ziet dikwijls het tegoed bij de
Centrale Bank als alléén-bepalende factor bij de
vraag van de voorschot- en kredietverstrekking. En
dat is pertinent fout. Men moet dit tegoed zien in
verhouding tot de obligo's, de verplichtingen van de
bank.
De vóór 22 september 1956 geldende regeling was,
dat een bank 25 °/o van al haar verplichtingen d.i.
de terugbetalingen van spaargelden en rekening-
courantsaldi en het voldoen van betalingen tot het
bedrag van toegezegde, nog niet opgenomen kredieten
liquide moest houden, d.w.z. als tegoed bij de Cen
trale Bank moest aanhouden. Werd deze grens van
25 °/o overschreden, dan was elke verdere krediet
verstrekking of uitzetting onverschillig lang ol
kort slechts mogelijk met dispensatie van het be
stuur van de Centrale Bank.
Dit is geen nieuwe maatregel.
De wijziging verkrapping als U wilt bestond
hierin, dat niet langer naast het tegoed bij de Centrale
Bank een bedrag van 50 °/o van de effecten van een
bank mede als liquiditeiten werd gerekend. Om de
zelfde redenen, die aanleiding gaven de effecten bij
de A-grens als belegging te besclhouwen, zijn de
effecten ook bij de B-grens uitgeschakeld, hetgeen de
berekende liquiditeitsruimte met ongeveer 100 mil
joen verminderde.
Omdat een juist begrip over het hoe en waarom van
de dispensatieregeling nogal eens ontbrak heb ik ge
meend deze korte uiteenzetting nogmaals te moeten
geven.
De verdere wijzigingen, die nogal kritiek hebben ont
moet, zijn de volgende:
le. het verbod tot het doen van beleggingen of uit
zettingen bij publiek- en privaatrechtelijke
lichamen (verenigingen en instellingen), niet
rechtstreeks werkzaam in de agrarische sector:
2e. de beperking van de looptijd van voorschotten
tot 20 jaar aan individuele leden en tot 10 jaar
aan verenigingen.
Beide bepalingen worden als hard gevoeld; zij zijn
echter beide noodzakelijk om onze organisatie nu èn
in de toekomst (ten aanzien waarvan wij alleen maar
voorzichtig mogen zijn en optimisme niet verdedig
baar is) op gezonde grondslagen te houden.
Venijn zit niet in de staart
Een belangrijke bepaling is ihet slot van de voorge
stelde dispensatieregeling. In een viertal stellingen is
neergelegd wat de boerenleenbanken niet geoorloofd
is te doen.
Van al deze bepalingen kan het bestuur van de Cen
trale Bank ontheffing verlenen, mits zulks geacht
wordt in overeenstemming te zijn met de belangen,
die de bank krachtens haar doelstellingen moet voor
staan en mits zulks niet in strijd is met de belangen
van de organisatie. De uitdrukking „het venijn zit in
de staart" is hier zeer zeker niet van toepassing.
Van de kansen om dispensatie van de Centrale Bank
te verkrijgen wordt bepaald niet een bescheiden ge
bruik gemaakt! Wij zijn met uitgesproken bewonde
ring vervuld over de overtuigingskracht, waarmede
tal van aanvragen worden ondersteund en over de
vindingrijkheid, waarmede ons een afwijzende beslis
sing wordt bemoeilijkt. Dit is geen verwijt; wij heb
ben hiervoor alle begrip.
158