ken. De beleggingsactiviteit van de C.B. is na het midden van 19.56 praktisch stop gezet. Alles wat aan aflossingen op leningen voor langere termijn binnenkwam, is bestemd voor de opvragingen van de boerenleenbanken. En wat voor korte termijn was uitgezet, b.v. in de vorm van kasgeldleningen, is geïncasseerd, hoeveel moeite wij de gemeenten en waterschappen, die die kasgeldleningen hadden aangegaan, ook moesten be rokkenen. Wij hebben daardoor vele oude en goede klanten teleurgesteld, maar het hemd is nu eenmaal nader dan de rok. Wij moesten Ihet geld zelf gebruiken om te kunnen voldoen aan de opvragingen door de boerenleenbanken. Aan een ernstige toestand, zoals die in 1956 is ont staan, kan men niet het hoofd bieden, door zich maar met de stroom mede te laten gaan en door bang te zijn voor kwade gezichten, als men de koorden van de beurs dicht houdt. Neen, in een tijd, zoals die in de tweede helft van 1956 is ontstaan en zoals die nu nog voortduurt en naar alle waarschijnlijkheid nog een hele tijd zal aanhouden, moet ieder verstandige bankbestuurder nagaan hoever zijn polsstok reikt en beleefd, maar beslist „neen" durven zeggen, als men aanklopt om andere gelden dan voor normale bedrijfskredieten. Mede door het voortreffelijke werk en de duidelijke voorlichting, die de directie en de inspectie op tal van bijeenkomsten van ringen in alle delen van het land hebben gegeven, en eveneens door het gezonde verstand en het gevoel voor saamhorigheid van de grote meerderheid onder U hebben de maatregelen, die wij hebben moeten nemen en nog steeds moeten nemen, allerwege begrip gevonden. Wij zijn daarvoor uitermate erkentelijk. Natuurlijk komen er onder ruim 700 banken wel enkele voor, die geen of weinig begrip voor de alge mene belangen tonen, als hun eigen belang daarmede in botsing komt. Tegen die banken hebben wij enkele malen krachtig stelling moeten nemen. Gelukkig heeft geen van deze banken het tot het uiterste laten komen. Ik wil er tenslotte op wijzen, dat de boerenleen banken, die nog een vrij grote ruimte hebben boven hun beleggings- en liquiditeitsgrenzen, onvoldoende hebben kunnen profiteren van de winstmogelijkheden, die er in het afgelopen jaar bestonden voor de banken met veel uitzettingen en beleggingen. Wij hebben daarom geprobeerd onze renteregeling voor 1957 zodanig te maken, dat de banken met weinig uitzettingen en beleggingen een hogere toeslag op het algemeen rentetarief krijgen dan in vorige jaren Ihet geval was, opdat ook de banken met weinig uitzettingen een redelijke rente aan hun spaarders kunnen vergoeden. Ik hoop, dat U allen in het licht van wat ik U in dit half uur heb verteld, van de billijkheid daarvan overtuigd zult zijn. Daarbij, mijnheer de voorzitter, wilde ik het voor lopig laten. 156

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 14