verkrijgbaar. De rentes voor lang geld en kort geld
liepen scherp omhoog en in overeenstemming daar
mede daalden de koersen van de staatsobligaties ge
voelig; bovendien werd schatkistpapier praktisch on
verkoopbaar.
De C.B. zou daarvan niet erg veel hinder hebben
ondervonden, indien de zaken bij de boerenleenbanken
waren blijven lopen, zoals de laatste jaren gebrui
kelijk was geweest.
Vóór 1956 was het n.1. normaal, dat de boerenleen
banken in april en soms ook nog in mei flinke be
dragen in Utrecht opvroegen, maar dan kwam al dit
geld gedurende de zomermaanden geleidelijk terug
en in november en december kreeg de C.B. telkenjare
zelfs grote bedragen toegezonden.
Hoe geheel anders was het verloop in 1956. Van
maart af moest er steeds geld naar de boerenleen
banken gezonden worden. In de maand juli zelfs ge
middeld circa 1 miljoen gulden per werkdag; meer
dan 25 miljoen in één maand
De C.B. moest iedere dag maar weer zien, dat zij dit
geld beschikbaar had.
Wel had zij zoals gezegd een grote voorraad
schatkistpapier en staatsobligaties, maar staatsobli
gaties bleken alleen mondjesmaat en dan nog slechts
tegen afbraakkoersen verkoopbaar te zijn, terwijl er
voor schatkistpapier helemaal geen kopers te vinden
waren.
Er was voor de C.B. evenals trouwens voor de
handelsbanken, die alle met dezelfde moeilijkheid
zaten op den duur maar één uitweg, n.1. geld lenen
van de Ned. Bank tegen onderpand van schatkist
papier.
De Ned. Bank was daartoe weliswaar bereid, maar
zij wilde dit lenen van geld todh zoveel mogelijk
tegengaan, ten einde de inflatie zoveel mogelijk te
voorkomen en zij verhoogde te dien einde in het
afgelopen jaar tot driemaal toe de rente, waartegen
de banken bij haar terecht konden.
Wij hebben dus in de tweede helft van het jaar het
geld steeds duurder en schaarser zien worden. Laat
ons nu eens zien welke invloed dit had op het bedrijf
van de gezamenlijke boerenleenbanken.
Gedurende het voorjaar van 1956 namen de spaar
gelden bij de boerenleenbanken niet onbelangrijk toe,
maar tegen de zomer werd dit minder, terwijl na
augustus de spaarbeweging geleidelijk ongunstiger is
geworden.
Er vond evenwel over Ihet geheel genomen in 1956
nog een toeneming van de spaargelden plaats. Als de
boerenleenbanken desondanks veel geld uit Utrecht
gingen opvragen, moet de oorzaak daarvan dus niet
in het teruglopen van de spaarbeweging worden
gezocht.
De oorzaak van de grote opvragingen door de boeren
leenbanken was dan ook het feit, dat ik zoéven noemde,
n.1. dat het geld overal steeds krapper en duurder
werd, als gevolg waarvan niet alleen boeren en tuin
ders zich in sterkere mate dan vroeger om voor
schotten en kredieten tot de boerenleenbanken gingen
wenden, maar dat ook allerlei andere personen, die
met de landbouw niets te maken hadden en bovendien
vele instellingen als kerken, schoolbesturen, water
schappen, gemeenten, enz. bij de boerenleenbanken
aanklopten.
Deze personen en instellingen, die veelal vroeger
nimmer zaken met de boerenleenbank hadden gedaan,
stootten in 1956 vaak hun neus bij hun gewone geld
schieter en wendden zich daarna tot de boerenleen
bank, waar men vermoedde, dat nog geld beschik
baar was.
Dit was voor de boerenleenbanken, waarvan er vele
vóór 1956 gebrek aan uitzettingsmogelijkheid gehad
hadden, een prachtige kans om wat extra te ver
dienen, terwijl men tegelijkertijd een plaatsgenoot of
een bevriende nuttige instelling uit de brand kon
helpen.
Meer vraag naar lang geld
Niet alleen de aanvragen om kredieten stroomden bij
de boerenleenbanken binnen, ook de aanvragen om
geldleningen voor lange tijd, al of niet met hypothe
caire dekking, werden steeds talrijker.
Indien in vroegere jaren iemand een hoeve of een
huis kocht, terwijl thij niet beschikte over voldoende
contanten om de koopsom te voldoen, had de notaris
meestal wel een adres, om de koper van de boerderij
of van het huis van hypotheekgeld te voorzien.
In 1956 droogden echter die kanalen van de notarissen
geleidelijk op en dan verwees de notaris de geld-
zoekende veelal naar de boerenleenbank. Daar kon
men vaak nog terecht en meestal nog goedkoop
bovendien.
Bij dit alles moet nu nog worden gevoegd het feit,
dat door de stijging van de rentestand de koers van
de staats- en gemeente-obligaties zó sterk daalde, dat
men in de herfst van 1956 bij aankoop van deze
effecten 4Vs a 5 ®/o rente van zijn geld kon maken.
Vele boerenleenbanken wilden van die gelegenheid
profiteren en een deel van het tegoed, dat zij in
Utrecht hadden, in effecten beleggen.
Nu gunnen wij, in Utrecht, de boerenleenbanken
gaarne wat extra-verdiensten. Van Utrecht uit is er
immers herhaaldelijk bij de boerenleenbanken op
aangedrongen, om hun tarieven zodanig te stellen,
dat de banken hun reserves behoorlijk kunnen ver
sterken.
Ik vermeld dan ook met groot genoegen, dat het jaar
1956 voor de boerenleenbanken zeer gunstig is ge
weest. De heer Hendriksen zal U daarover bij een
volgend punt van de agenda enkele cijfers noemen.
Ik loop daarop in zoverre vooruit, dat ik nu reeds
zeg, dat de totale winst groter was dan in de drie
voorgaande jaren en dat de gezamenlijke reserves
door een en ander de 80 miljoen gulden een flink
stuk gepasseerd zijn. Dit is hoogst verheugend.
Ofschoon wij dus gaarne zien, dat de boerenleen
banken hun zaken uitbreiden en dat zij behoorlijke
winsten maken, zijn wij in de herfst van 1956 toch
genoodzaakt geweest remmend te gaan optreden
tegen de al te grote verstrekkingen van voorschotten
en kredieten door de boerenleenbanken en wel door
de z.g. dispensatiegrenzen te gaan verscherpen.
Als wij alles op zijn beloop hadden gelaten, zou wel
dra de liquiditeit van tal van boerenleenbanken en
van de gehele organisatie in gevaar zijn gekomen.
De liquiditeit van de organisatie in haar gelheel had
reeds een zware klap gekregen, doordat deze zoals
ik zo even reeds uiteenzette vooral berustte op
het feit, dat de C.B. een groot bedrag aan schatkist
papier en aan staatsobligaties bezat.
Maar ik zei ook reeds, dat schatkistpapier in de zomer
en de herfst van 1956 finaal onverkoopbaar was, ter
wijl effecten alleen mondjesmaat en dan nog met
circa 10 verlies gespuid konden worden.
Ik wil over de techniek van deze dispensatierege
lingen, die nodig waren om de organisatie voor uit
putting ten gevolge van bloedverlies (in dit geval
geldverlies) te behoeden, niet uitweiden. De heer
Hendriksen zal daarover bij een later punt van de
agenda de nodige toelichtingen geven.
Wel moet ik een paar opmerkingen in verband met
de regelingen maken.
Ons is wel eens bemoeizucht en heerszucht verweten,
omdat wij de aangesloten banken niet hun gang laten
gaan, maar zo nu en dan de teugel strak houden.
154