Uitlenen heeft een grens Daarom zegt het gezonde verstand, dat er een grens gesteld moet worden aan hetgeen een bank mag uit lenen. Stelt men die grens ihoog, b.v. op 80 °/o van de spaar- gelden, dan kan de bank veel verdienen, maar dan is haar liquiditeit, dat is dus haar vermogen om op korte termijn aan haar verplichtingen tegenover de spaarder te voldoen, slecht. En omgekeerd: heeft de bank weinig uitzettingen, dan verdient zij weinig, doch baart haar liquiditeit geen zorgen. De boerenleenbank kan voor de aan haar toever trouwde gelden ook effecten kopen. Zij maakt dan een behoorlijke rente van dit in effecten belegde geld, maar zij loopt de kans van gevoelige verliezen door koersdaling, zoals wij die o.a. in het afgelopen jaar hebben meegemaakt. Nu is het heel menselijk en ook volkomen begrijpelijk, dat de meeste boerenleenbanken er meer op uit zijn om een flinke winst te maken (zij het ook ten koste van haar liquiditeit) dan dat zij uit zichzelf zeggen: laat ons denken aan onze liquiditeit en laat ons liever maar wat minder verdienen. Helaas verdragen zidh een goede liquiditeit en de mogelijkheid om veel te verdienen evenmin als water en vuur. Dit komt omdat de lokale banken het geld, dat zij niet in eigen kring kunnen uitzetten of in effecten beleggen, naar de Centrale Bank in Utrecht moeten zenden, en deze C.B. vergoedt over de bij haar ge deponeerde gelden slechts een matige rente. Waarom vergoedt die Centrale Bank slechts een be scheiden rente, zeg 23/4 °/o in 1956 en 27/s °/o in 1957? Het antwoord ligt voor de hand: omdat al het geld, dat de boerenleenbanken naar Utrecht zenden voor zover er geen bijzondere regelingen zijn getroffen door die boerenleenbanken op ieder moment weer kan worden teruggevraagd. En dus moet Utrecht zorgen, dat het steeds voldoende geld beschikbaar heeft, dan wel onmiddellijk vrij kan maken, om aan iedere aanvrage van de boerenleenbanken zonder uitstel te voldoen. De Centrale Bank zou dus heel gevaarlijk doen, in dien zij een groot deel van het geld, dat de lokale banken in Utrecht deponeren, voor lange tijd ging uitlenen. Zij zou dan wel Ihoge inkomsten uit intrest maken en dus aan de boerenleenbanken een stevige rente kunnen vergoeden, maar als er grote opvragingen van de zijde van de boerenleenbanken zouden komen, zou de Centrale Bank daaraan niet kunnen voldoen en dan zou de gehele organisatie vastlopen. Dit is het laatste wat gebeuren mag. Daarom moet de C.B. een aanmerkelijk deel van de gelden, die de boerenleenbanken in Utrecht deponeren, liquide houden; dit is: zodanig beleggen, dat zij op korte termijn te gelde gemaakt kunnen worden. Dit betekent echter, dat de C.B. over dit deel van de gelden in normale tijden maar een heel lage rente maakt en dus aan de boerenleenbanken ook slechts een bescheiden rente kan vergoeden. De C.B. heeft voor een liquide uitzetting verschillende mogelijkheden. Ik zal er een viertal noemen. Liquide uitzettingsmogelijkheden van de C.B. Zij kan in de eerste plaats schatkistpapier kopen, dat men ruwweg omschrijven kan als kortlopende schuld bekentenissen van het Rijk. Dit schatkistpapier wordt in normale tijden dagelijks in Amsterdam verhandeld. Vragen de boerenleen banken dus in een bepaalde periode eens veel geld terug, dan kan de C.B. dit geld verkrijgen door een deel van Ihaar schatkistpapier te verkopen. In de tweede plaats kan de C.B. voor het geld, dat de lokale banken naar Utreoht zenden, staats- en gemeente-obligaties kopen. Deze zijn dagelijks ter beurze van Amsterdam verkoopbaar en bij de Ned. Bank beleenbaar. Ma ar deze effecten zijn onderhevig aan koersschom melingen, zoals wij het vorige jaar hebben onder vonden. Wij hebben door de koersdaling in 1956 een aanmerkelijk verlies geleden, dat echter in de verlies- en winstrekening maar voor een klein deel tot uit drukking komt, omdat wij gelukkig van onze effecten maar een betrekkelijk klein bedrag hebben moeten verkopen. De derde mogelijkheid voor de C.B. om haar geld liquide te beleggen, bestaat in het verstrekken van z.g. kasgeldleningen aan gemeenten en waterschappen. Kasgeldleningen lopen maar een korte tijd en moeten op een te voren overeengekomen datum terugbetaald worden. In normale tijden kunnen gemeenten en waterschappen op die wijze goedkoop geld voor korte duur aantrekken. Dit betekent voor de bank, die het kasgeld verstrekt, echter, dat zij van dat geld norma liter maar weinig rente maakt. Voor de C.B. was er nog een vierde mogelijkheid om geld voor korte tijd uit te zetten, n.1. geld plaatsen op een bijzondere rekening bij 's Rijks schatkist. Dit geld kon maandelijks worden opgezegd. De C.B. heeft van alle vier de genoemde mogelijk heden geregeld gebruik gemaakt en zo hadden wij op 1 januari 1956 aan op korte termijn realiseerbare middelen een bedrag van ruim 6Ü0 miljoen, dit is meer dan 2/3 deel van hetgeen er bij ons op korte termijn gedeponeerd was. De rente, die wij voor het geld, dat wij op korte termijn hadden uitgezet, konden maken, was evenwel te gering om aan de boerenleenbanken een rente te kunnen uitbetalen, waarmede deze lokale banken haar rekening sluitend konden maken. Wij overwogen daarom reeds in 1955 om een deel van onze zoeven genoemde beleggingen voor korte termijn om te zetten in beleggingen voor langere termijn ten einde de rentabiliteit van onze organisatie te verhogen. De directe aanleiding om daartoe over te gaan was het feit, dat de minister van Financiën voor een be drag van omstreeks 100 miljoen, dat wij bij 's Rijks schatkist hadden, de rente geleidelijk verlaagde en wel van 2V2 °/o, wat aanvankelijk had gegolden, tot U/4 °/o per jaar voor zover dat geld een jaar bleef staan en zelfs tot IV4 °/o per jaar bij opvraging binnen een jaar. Deze rentes waren te laag om onze zaak draaiende te kunnen houden. Daarom hadden wij dit geld op gevraagd en het grotendeels elders voor langere ter mijn uitgezet tegen een veel betere rente. Dit is één van de redenen, waardoor de C.B. in 1956 een redelijk financieel resultaat heeft weten te be reiken, ondanks alle moeilijkheden, welke zich in de tweede helft van het jaar hebben voorgedaan. Maar onze liquide middelen waren natuurlijk door de omzetting van het geld, dat bij het ministerie van Financiën had gestaan, verminderd van circa 600 miljoen tot ruim 500 miljoen. Wat zou ons echter kunnen gebeuren met omstreeks een half miljard aan middelen, die dagelijks reali seerbaar waren? Zo meenden wij. Wolken aan financiële hemel In de loop van de zomer betrok echter de financiële hemel hoe langer hoe meer. Kapitaal werd bepaald schaars en ook geld voor korte termijn werd moeilijk 153

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 11