DEZE TIJD VRAAGT GEZOND BANKBELEID REDE VAN PROF. DR. G. MINDERHOUD Beschouwing over de verhouding van Centrale Bank tot leden-banken in verband met liquiditeit en kredietbeperking. De zorg voor normaal bedrijfskrediet is een primaire taak van de boerenleenbank. De heer prof. dr. G. Minderhoud: Ons bankbeleid in deze tijd Mijnheer de voorzitter, dames en heren. Deze keer zal ik niet spreken over de cijfers van de balans en verlies- en winstrekening. Deze zijn reeds uitvoerig toegelicht, zowel in de centrale ringverga- dering als in de gewestelijke ringvergaderingen. Wel wil ik het jaarverslag als uitgangspunt van enkele beschouwingen nemen, om U nog eens in herinnering te brengen welke grote omslag er op de geld- en kapitaalmarkt in het afgelopen jaar heeft plaats ge vonden, om vervolgens na te gaan wat daarvan de consequenties waren en wat de Centrale Bank heeft moeten doen om de wagen zoveel mogelijk in het goede spoor te houden. Weliswaar hebt U dit herhaaldelijk kunnen lezen, terwijl bovendien degenen onder U, die een of meer ringvergaderingen Ihebben bijgewoond, het ook hebben kunnen horen, maar velen zullen ons jaarverslag niet bestudeerd hebben, terwijl zij evenmin op een ring- vergadering aanwezig zijn geweest. Ik spreek dus deze keer niet in de eerste plaats voor de kassiers of voor die bestuursleden van boerenleen banken, die zich min of meer dagelijks met de gang van zaken van hun bank op de hoogte houden, maar tot de grote groep bestuursleden, die alleen in de maandelijkse bestuursvergaderingen van de gebeurte nissen bij hun bank kennis neemt. In het bijzonder voor hen zal 'k de gang van zaken in 1956 nog eens schetsen, v darbij ik ten dele kan aanknopen aan hetgeen ik het vorige jaar in deze algemene vergadering heb gezegd. Zoals U allen weet, wordt de ruggegraat van iedere boerenleenbank gevormd door de spaargelden. Alle boerenleenbanken zijn begonnen zonder eigen kapitaal. Weliswaar hebben de lokale banken in de loop der jaren aardige reserves kunnen vormen, doch deze bedragen voor alle boerenleenbanken tezamen toch niet meer dan 5 van de totale spaargelden. Deze spaargelden worden door de gehele plattelands bevolking in vol vertrouwen naar de boerenleenbanken gebracht, omdat iedere spaaider overtuigd is, dat hij er vast op kan rekenen, dat hij zijn spaargeld op ieder door hem gewenst moment tot de laatste cent terug kan krijgen. Eerste eis van iedere boerenleenbank is dus ervoor te zorgen, dat de bank tot die terugbetaling inderdaad te allen tijde in staat is. Maar de spaarders verwachten ook een zekere rente over het geld, dat zij aan de spaarbank van de boerenleenbank toevertrouwen. Om die rente over de spaargelden te kunnen betalen, moet de boerenleenbank zelve van het door de spaar ders ingelegde geld een voldoende rente kunnen maken. Het is nu de kunst om aan deze beide eisen te vol doen, n.1.: In de eerste plaats steeds in staat te zijn spaargelden en rekening-courantgelden, die opgevraagd worden, terstond uit te betalen. Men drukt dit met een vreemd woord uit door te zeggen, dat de bank liquide moet zijn. En in de tweede plaats om over de spaargelden een redelijke rente te vergoeden. Indien de boerenleenbank in eigen kring veel vraag naar kredieten en voorschotten heeft, zal zij voor die kredieten en voorschotten rentes kunnen vragen, die b.v. 2 °/o hoger liggen dan de rente, die zij aan de spaarders voor de spaargelden moet vergoeden; zodat de bank gemakkelijk een ruime winst kan maken. Maar als de bank teveel van de aan haar door spaar ders en rekening-couranthouders toevertrouwde gelden uitleent of belegt, dreigt het gevaar, dat op een kwaad moment er zóveel spaargeld zou kunnen worden op gevraagd, dat de bank aan de opvragingen niet kan voldoen, omdat zij een te groot deel van de spaar gelden heeft uitgeleend, terwijl zij deze uitgeleende gelden niet onmiddellijk terug kan krijgen, omdat de boeren, tuinders en middenstanders die in hun bedrijf hebben gestoken. 152

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 10