Na deze woorden droeg de heer Te Kolsté het geschenk in symbolische vorm door middel van foto's over aan de voorzitter van het bestuur. Dankwoord van Prof. Dr. G. Mïnderhoud Excellentie! Namens onze organisatie dank ik U hartelijk voor de vriendelijke en waarderende woor den, die U tot ons hebt willen richten. U hebt het hierbij niet gelaten, U bent op de materie zelf ook ingegaan. U hebt zelfs vragen gesteld. Ik neem aan, dat U niet van mij verwacht, dat ik vanaf deze plaats op dit ogenblik zal proberen die vragen te beantwoorden. Maar wel wil ik U de ver zekering geven, dat U niet aan dovemansoren zult hebben geklopt, indien de suggesties, die U hebt gedaan, verbeteringen beduiden. Wij zijn ons bewust, dat onze voorvaderen zeer nuttig en zeer veel werk hebben gedaan. Wij proberen hun voetsporen te drukken, maar wij zijn ook overtuigd, dat iedere nieuwe tijd andere eisen stelt. Daarom zullen wij voor zover die eisen verenigbaar zijn met gezond bankbeleid en met de grondslagen van onze organi satie, daaraan, voor zover dit in ons vermogen is, gaarne gevolg geven. Ik mag misschien nog zeggen, dat wij, als bewijs van het feit, dat wij ons bewust zijn, dat wij niet op onze lauweren kunnen blijven rusten of het punt dat wij hebben bereikt vol doende mogen achten, tezamen met onze zuster organisatie te Eindhoven en met de drie centrale landbouworganisaties hebben besloten een commissie in te stellen om het gehele landbouwkredietwezen eens door te lichten met het doel de sterke plekken naar voren te brengen om daarmede ons voordeel te doen tegenover de buitenwereld, maar ook om ons de zwakke zijden te tonen bij wijze van een vriend die ons de feiten toont. Wij hopen, door het werk, dat wij deze commissie zullen verzoeken te doen, te werken in uw geest, nl. ons aan te passen aan de veranderende eisen, die een veranderende wereld steeds zal blijven stellen. Ik dank U nogmaals, Excellentie, hartelijk voor uw woorden. Saamhorigheid Mijnheer van der Borch tot Verwolde! U bent eigen lijk bij iedere gelegenheid, die van bijzondere betekenis is voor de Centrale Bank, de vertegenwoordiger van de aangesloten banken. Ik mag wel zeggen, dat dit haast traditie is geworden. Zo hebt U ook thans weer, als voorzitter van een daartoe ingestelde commissie, de aangesloten banken opgewekt om een blijk van waardering en medeleven te geven op deze dag. Wij stellen het buitengewoon op prijs dat U en uw commissie dit weer hebben willen doen en nog meer waarderen wij het dat zovele banken aan uw wens hebben gevolg gegeven. Dat is een bewijs van saamhorigheid, die er bestaat tussen de aangesloten banken en de Centrale Bank en dat wordt door ons in hoge mate op prijs gesteld. Verbondenheid Ook de heer Te Kolsté dank ik namens het bestuur en de raad van toezicht gaarne voor de vriendelijke woorden, die hij heeft gesproken en ook voor de wijze, waarop hij uitdrukking heeft gegeven aan de verbondenheid, die er bestaat tussen het personeel en de hogere regionen, als ik het zo eens zeggen mag. Wij doen ons best om goede sociale toestanden op de Centrale Bank te bevorderen en het doet ons goed. dat, bij gelegenheden waarop wij feest vieren, het personeel zich niet onbetuigd laat. Ik heb tot nu toe niet gesproken over de geschenken. Maar wij zijn materialistisch genoeg om ook met die geschenken buitengewoon verheugd te zijn. De aard van die geschenken bracht mee, dat een kleine kring van ingewijden daarvan reeds kennis heeft kunnen nemen. Zo hebben wij ons reeds mogen verheugen in de aanblik van de kronen, waarover de heer van der Borch tot Verwolde heeft gesproken, over het reliëf van Raiffeisen, over het fraaie tapijt in de bestuurs kamer, enz. en ik kan niet anders verklaren dan dat dit het inwendige van het gebouw in hoge mate verfraait. Wij zijn de aangesloten banken en U, mijnheer v. d. Borch tot Verwolde, als hun woord voerder, buitengewoon erkentelijk voor deze bijdragen voor het nieuwe gebouw. Hetzelfde geldt voor het cadeau, dat ons is aange boden door de directie en het personeel en dat bestaat uit een versiering van de leuning en de spijlen van de trap in de vestibule. Ik deel volkomen de mening van de heer Te Kolsté, dat deze versiering uit muntend is geslaagd. Het is buitengewoon fraai werk en het draagt in hoge mate bij tot het geven van cachet aan het entrée van de Centrale Bank. Ik dank dus zowel de commissie uit de aangesloten banken als het comité uit het personeel. Ik kan daarmee niet volstaan. Toen ik gisteren en van ochtend vóór deze opening in de bank was, was deze reeds versierd met tal van bloemstukken en lagen er reeds aankondigingen van meerdere cadeaus. Het is mij tot mijn spijt niet mogelijk om U daarvan thans een overzicht te geven. Wel staan er mij enkele voor de geest. Maar indien ik zou beginnen met die op e noemen, zou ik onvermijdelijk anderen overslaan en dat zou ik niet graag willen. Daarom moet ik vol staan met mijn dank in het generaal te betuigen. Wij zijn zeer getroffen door de blijken van medeleven op deze dag en wij danken U daar allerhartelijkst voor. Bijzondere dank Ik maak twee uitzonderingen; een regel is er immers om uitzonderingen te kunnen maken. Die uitzonde ringen zijn namelijk de buitengewoon fraaie klok, waarmede ons de Centrale Boerenleenbank te Eind hoven heeft vereerd. Die klok is gisteren reeds ge plaatst en maakt een sieraad uit van onze bestuurs kamer. Ik dank U zeer bijzonder, heren van Eindhoven, voor dit cadeau en voor de geest waarvan het ge tuigt. En de tweede uitzondering, die ik zou wille 1 maken, is voor het geschenk, dat de architecten, aannemers, kunstenaars, enz. kortom allen, die aan de tot standkoming van het gebouw hebben gewerkt, ons hebben willen aanbieden en waarvan ik ook reeds heb kunnen kennis nemen. Het zijn zeer mooie planten, geplaatst in nog mooiere potten, die inder daad zeer veel bijdragen tot de aankleding van het geheel. Ik dank ook de gevers van dat cadeau vanaf deze plaats recht hartelijk. Dames en heren, ik wil gaarne nogmaals verzekeren, dat wij het zeer op prijs stellen dat U hier hebt willen zijn en sluit hiermede deze bijeenkomst. 1 31

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 13