r?
I nige gegevens betreffende de activiteit
der boerenleenbanken na de tweede wereldoorlog in cijfers
ki edietgeving niet meer, althans niet goed
meer, werkt.
Bovendien leiden dergelijke financieringen tot
een versluiering van de werkelijkheid, die hier
op neerkomt, dat de op lange termijn benodigde
middelen niet gevonden kunnen worden, terwijl
ook de traditionele bron voor korte middelen
niet bereid is voor de financiering zorg te
dragen.
Dat niet alleen de boerenleenbanken van tijd
tot tijd met de bovengeschetste ontwikkeling
worden geconfronteerd, blijkt wel uit het jaar
verslag over 1956 van de Twentsche Bank N.V.,
waarin op bladzijde 13 is vermeld:
,,Het ongezonde verschijnsel, dat de lagere
overheid voor de financiering van haar investe
ringsuitgaven in belangrijke mate van het be
drijfsleven krediet opnam, formeel op korre
termijn in de vorm van kasgeldleningen, ver
oorzaakte onttrekking van belangrijke bedragen
aan het bankwezen. Of de in het bedrijfsleven
telkens tijdelijk overtollige middelen weer bij
het bankwezen zullen worden geplaatst, aldus
het totale kredietpotentieel der banken ver
hogende, dan wel zich naar sectoren buiten het
bankwezen zullen laten afzuigen, zal mede van
betekenis zijn voor de mogelijkheid van verdere
kredietverlening aan het bedrijfsleven."
Wij zouden aan het voorgaande nog willen
toevoegen, dat de deposanten met deze krediet
verlening een terrein betreden, dat niet het
hunne genoemd kan worden en wij vragen ons
af of zij, die dergelijke kredieten verlenen, hun
eigen liquiditeit evenzeer in het oog houden
als hun rentabiliteit.
Gedurende de laatste maanden is in verschil
lende kamerstukken en in vele gesprekken,
gevoerd binnen en buiten onze organisatie, de
landbouwfinanciering aan de orde geweest. En
daarbij zijn herhaaldelijk de betekenis en de
omvang van de kredietverlening door de boe
renleenbanken in de discussie betrokken.
Het lijkt er wel eens op, dat velen van de activi
teit van de boerenleenbanken op dit punt maar
een betrekkelijk vage voorstelling hebben.
In verband hiermede volgt hieronder een in
hoofdzaak cijfermatig overzicht van de werk
zaamheden der bij de Centrale Bank te Utrecht
aangesloten boerenleenbanken in het tijdvak
van 1 januari 1946 tot 1 januari 1957.
I. in het eerste overzicht wordt een aantal
gegevens verstrekt met betrekking tot de
kredietverlening en beleggingen in eigen
kring (exclusief de debetsaldi in lopende
rekening). Deze gegevens betreffen de
jaren 1952 tot en met 1956.
Overeenkomstige gegevens over de daar
aan voorafgaande jaren zijn niet beschik
baar.
II. Het tweede overzicht bevat een globale
weergave van de gecombineerde balansen
van de boerenleenbanken in het betref
fende tijdvak, uitgedrukt in miljoenen
guldens.
III. Het derde overzicht bevat een overeen
komstige weergave, uitgedrukt in index
cijfers, waarbij de per ultimo 1945 gel
dende cijfers zijn gesteld op 100.
IV. Het vierde overzicht bevat een weergave
der percentages, welke de verschillende
balansrubrieken op de desbetreffende
ultimo s uitmaken van de balanstotalen.
Het tijdvak van ultimo 1945 tot ultimo 1948
Uit het tweede en derde overzicht blijkt in de
eerste plaats de daling van het balanstotaal van
ultimo 1945 tot ultimo 1948, in hoofdzaak ge
volg van afvloeiing van uit hoofde der geld-
83