bestedingsbeperking, kredietrestrictie, enz. Toen de beduchtheid voor een internationaal conflict verdween en daarmede de oorzaak voor de plotselinge verandering in de bedrijfsvoering kwam te vervallen, kon het verdere herstel van onze financieel-economische positiewedervoort- gang vinden. Ook in 1956 heeft het gevaar van een groot conflict gedreigd: de Suez-kwestie ligt nog vers in ons geheugen. Maar toch wordt niet van een Suez-conjunctuur gesproken. Want de omslag, die ons bezig houdt, dateert van vóórdien. En daarom moeten wij niet bij voorbaat uitsluitend zoeken naar van buiten af komende oorzaken, maar naar oorzaken, die wellicht in onze eigen financieel-economische ontwikkeling besloten liggen. Wij leven sedert jaren in een hoogconjunctuur. Met dit begrip wordt aangeduid een financieel- economische ontwikkelingsfase, waarin het, glo baal genomen, een ieder goed gaat, waarin een ieder vertrouwen heeft in de toekomst. De wel vaart uit zich in gunstige bedrijfsresultaten. Het vertrouwen in de toekomst leidt tot het maken van plannen voor de toekomst. De gunstige be drijfsresultaten leiden ertoe, dat de plannen worden uitgevoerd en dat weder nieuwe plannen worden gemaakt. De voortdurende economische expansie leidt ertoe, dat praktisch alle beschikbare werkkrachten in het voort- brengingsproces zijn opgenomen. De werkkrach ten delen in de stijgende welvaart door middel van verhoging hunner beloning. De hogere be loning doet op haar beurt de vraag naar goederen weder stijgen. Het is zeer moeilijk waar te nemen of, en zo ja op welk ogenblik een dergelijke ontwikkeling in zich de kiem gaat dragen voor een vertraging van de expansie of zelfs voor een omslag. Een van die kiemen kan zijn, dat de bestedingen van het gehele volk tezamen de besparingen van het gehele volk tezamen gaan overtreffen, zonder dat zulks direct merkbaar is. Daarbij verstaan wij dan onder bestedingen niet alleen de con sumptieve bestedingen, maar evenzeer de produktieve bestedingen, zoals de investeringen. En onder besparingen verstaan wij niet alleen de particuliere besparingen, maar ook de be sparingen van het bedrijfsleven door middel van inhouding van winsten. Wanneer een gezin meer besteedt dan het be spaart, spreken wij van intering. Evenzo kunnen wij spreken van een interingsproces, wanneer het totaal van de bestedingen van een volk het totaal der besparingen van dat volk overtreft. Die intering manifesteert zich in een daling van de nationale goud- en deviezenvoorraad. Maar niet iedere daling van de nationale goud en deviezenvoorraad betekent, dat een interings proces gaande is. Die voorraad kan seizoen schommelingen ondergaan, bijvoorbeeld als gevolg van een binnen betrekkelijk korte tijd ge concentreerde export van agrarische produkten. Die voorraad kan schoksgewijze teruglopen door een sterk vergrote behoefte aan voorraadvor- ming (zoals in de Korea-conjunctuur). Het voorgaande duidt erop, dat aan een ver mindering van de deviezenvoorraad „ernstige' maar ook „onschuldige" oorzaken ten grondslag kunnen liggen. Met de opsporing van die oor zaken is tijd gemoeid. En dit impliceert, dat het zich kan voordoen, dat het constateren van „ernstige" oorzaken eerst plaats vindt nadat een minder wenselijke ontwikkeling reeds enige tijd is voortgeschreden. Het kan zich in een hoogconjunctuur zeer wel voordoen, dat de nieuwe investeringen voor het bedrijfsleven de daartegenover staande bespa ringen van het bedrijfsleven overtreffen. In een dergelijk geval zou het bedrijfsleven als geheel bezien voor het tekort van zijn besparingen een beroep moeten doen op de besparingen van anderen, hetzij door aandelen- of obligatie emissies, hetzij door het onderhands aantrekken van middelen op lange termijn. Een dergelijk beroep wordt wel eens even uit gesteld, omdat op dat ogenblik op grond van de goede winstvooruitzichten een overbruggings financiering, b.v. door middel van bankkrediet, de voorkeur lijkt te verdienen. Iets dergelijks kan zich voordoen met betrekking tot de financiering van lagere publiekrechtelijke organen, zoals de provincies, gemeenten en waterschappen, en evenzeer met betrekking tot investeringen van de Staat. In die laatste gevallen hangt de voorkeur voor een overbruggingsfinanciering uiteraard niet samen met goede winstvooruitzichten, doch is die voorkeur veelal het gevolg van de wens om precies te weten waaraan men toe is alvorens een lange lening te sluiten. En dat is veelal pas het geval wanneer de investering is geschied, wanneer het werk is uitgevoerd. Het toepassen van deze overbruggingsfinan cieringen bergt een gevaar in zich. Dat gevaar bestaat hierin, dat op het ogenblik, waarop de gegadigden voor kapitaal een beroep op de be sparingen van anderen zouden willen doen, de besparingen van die anderen niet voldoende blijken te zijn om aan de vraag te voldoen. In 1956 heeft zich in zeer snel tempo een omslag 31

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 9