ton in 1956 en tot een minimale hoeveelheid in
de laatste weken. De Denen zoeken thans een
uitweg in West-Duitsland, dat gelukkig een
enorm opnamevermogen vertoont.
Tot zover is dat allemaal wel spijtig, maar wat
kan men eraan doen als een land met zware
subsidies de produktie van een of ander artikel
gaat opvoeren? Dat is een binnenlandse aange
legenheid. Anders wordt het wanneer men
ermede op de buitenlandse markt verschijnt,
zoals tot stomme verbazing van de continentale
eierproducenten Engeland dezer dagen heeft
gedaan. Enige duizenden kisten Engelse eieren
zijn op de Duitse markt verschenen en hebben
de prijzen, die op een redelijk peil stonden, een
duw naar beneden gegeven van 2 a 3 cent. Dit
is toch wel een kras staaltje van dumping. De
Engelsen moeten erop rekenen, dat het vaste
land hiertegen ernstig bezwaar zal maken. Zou
dit een voorproefje zijn van wat ons te wachten
staat als „klein-Europa" met Engeland en
het Gemenebest een vrijhandelsgebied gaat
vormen?
He financieel-economische ontwikkeling in 195G
De verrassend snelle omslag op de geld- en
kapitaalmarkt in 1956 en de doorwerking van
de gevolgen daarvan in ons gehele maatschap
pelijk bestel, heeft bij tal van onze leden de
vraag doen rijzen wat de oorzaken van die om
slag geweest kunnen zijn. Een juiste beantwoor
ding van die vraag is uiteraard van het
grootste gewicht, omdat alleen een juiste beant
woording de gelegenheid schept de maatregelen
te nemen, die kunnen bevorderen, dat de
financieel-economische ontwikkeling in ons land
weer in het rechte spoor komt.
Zonder twijfel is er voor de huidige ontwikke
ling een reeks van oorzaken aan te wijzen.
Daarom kan een juiste beantwoording van de
vraag eigenlijk alleen geschieden door die
autoriteiten, die over een maximum aan ge
gevens beschikken en aan de hand daarvan het
gewicht kunnen bepalen, dat iedere factor in de
schaal heeft gelegd. Doch dit behoeft ons er
niet van te weerhouden een poging te wagen
ons op het gebeurde te bezinnen. Het tijdstip
daarvoor is misschien aan de vroege kant, want
het jaar 1956 ligt nog dicht achter ons. Doch
over dat bezwaar stappen we heen.
In verschillende ringvergaderignen is van de
zijde van onze leden gewezen op de overeen
komst tussen een aantal verschijnselen, die zich
thans voordoen en die zich hebben voorgedaan
in het einde van 1950 en in de loop van 1951.
En daaruit werd dan wel eens de conclusie ge
trokken, dat het ook ditmaal wel niet zulk een
vaart zou lopen en dat ook ditmaal een herstel
op korte termijn wellicht verwacht mocht wor
den. Die overeenkomstige verschijnselen zijn
dan de teruggang in de spaarbeweging, de ver-
krapping van de kapitaalmarkt, de verminde
ring van de deviezenvoorraad, de restrictieve
politiek van de Nederlandsche Bank, de maat-
regelen op het gebied van investerings- en
consumptiebeperking, enz.
Doch de overeenkomst tussen die verschijnselen
betekent op zich zelf niet, dat ook de oorzaken,
die in 1950 en 1951 enerzijds en in 1956 ander
zijds aan die verschijnselen ten grondslag liggen,
dezelfde zijn.
Wij herinneren ons, dat in 1950 en 1952 werd
gesproken over de „Korea-conjunctuur". Be
doeld werd daarmede aan te geven, dat de
plotselinge verandering in het toenmalige
financieel-economische bestel in hoofdzaak een
gevolg was van het conflict in Korea, dat wil
dus zeggen van een oorzaak, die lag buiten het
Nederlandse financieel-economische bestel
zelve. Die oorzaak werkte op onze economie in.
Maar het feit, dat zij er buiten lag, betekende
tevens, dat onze economie na het betrekkelijk
spoedig wegvallen van die oorzaak weder de
gelegenheid kreeg zich verder te ontplooien.
De Korea-conjunctuur kan in dit verband wel
licht het best kort worden samengevat met
alle gebreken, die aan een korte samenvatting-
kunnen kleven als een fase in onze
financieel-economische ontwikkeling, waarin de
ondernemers, in de ruimste zin van het woord,
door de kans op een groot internationaal con
flict plotseling beducht werden voor een ver
breking van de normale gang van zaken in hun
bedrijven, vooral met betrekking tot de bevoor
rading, en waarin die ondernemers aankopen
ter dekking van hun toekomstige behoeften
deden om de gevreesde verbreking zo veel
mogelijk te voorkomen; aankopen die, doordat
zij alle min of meer gelijktijdig kwamen, leid
den tot prijsstijgingen, vermindering van de
deviezenvoorraad, verkrapping van de geld
markt, gevolgen, die op haar beurt weer tegen
maatregelen in het leven deden roepen als
30