behoort toe te vallen. Het structuurprobleem is een aangelegenheid op zichzelf. Het moet in het gesprek over de beloning van de landbouw (die zeer moeilijk op langere termijn kan worden geregeld) op de achtergrond blijven. De gemeenschappelijke markt Wij. Nederlanders, zijn na de oorlog altijd te vinden geweest in de voorste gelederen van de strijders voor Europese eenheid. Er is in ons land een vrijwel algemeen aanvaard standpunt, dat een nauwe politieke en economische aan eensluiting van de landen van West-Europa als een noodzakelijkheid ziet. Men accepteert, dat de landen (ook ons land) voor dit doel een deel van hun zelfstandigheid overdragen aan een Europees gezagsorgaan. Wij hebben de Europese Kolen- en Staalge meenschap gekregen, maar de Europese De fensiegemeenschap heeft het niet kunnen halen. Toen men na de mislukking van de E.D.G. bij elkaar kwam (in Messina) om te zien wat er nog van de Europese eenheid te maken viel, is door de Nederlandse minister Beyen gesteld, dat het geen zin had over een politieke eenheid te spreken als niet tegelijkertijd de economische eenheid op het programma werd gezet. Hieruit is de gedachte van de Europese douane-unie geboren. Deze is bezig gestalte te krijgen in het ontwerpverdrag voor de Europese markt, dat te Brussel is uitgewerkt door een commissie onder leiding van minister Spaak. Als men nu de laatste dagen de dagbladen en de landbouwbladen leest, dan komt men tot de conclusie, dat de Nederlanders bij al hun en thousiasme voor de goede zaak, hun bedacht zaamheid niet verloren hebben. Tegen het ontwerpverdrag bestaan aan de zijde van het Nederlandse bedrijfsleven ernstige bezwaren. Vooral de landbouw voelt zich niet gelukkig en vreest, dat dit verdrag een Europees landbouw- protocol (in de trant van Benelux) zal opleve ren, dat niet de grenzen opent, maar het verkeer van agrarische produkten voor onafzienbare tijd onderwerpt aan de nationale politiek der deel nemende landen, die in een deel dezer landen lang niet vrij is van protectionsme. De Nederlandse landbouw heeft zijn bezwaren scherp naar voren gebracht en het overige be drijfsleven (handel, industrie en scheepvaart) is niet achtergebleven. De Nederlandse regering heeft (stellig mede als gevolg daarvan) bij de besprekingen aan het einde van januari in Brussel het been stijf gehouden. Het gevaar, dat een eventueel compromis voor ons land toch nog weinig aantrekkelijke regelingen zal in houden, is echter lang niet denkbeeldig. Daar om wordt van alle kanten de regering gemaand niet toe te geven. Waterschade 1956 Wij beginnen in onze agenda's reeds data aan te strepen, die ons vertrouwd maken met de komst van het voorjaar; degenen, die geïnte resseerd zijn bij het wel en wee van de boeren bevolking, de boeren zelf in de eerste plaats, vragen zich af, of de weergoden zich in 1957 niet eens van een wat gunstiger kant zullen laten kennen dan het vorige jaar het geval is geweest. De regenval van 1956 ligt nog vers in het ge heugen. Dezer dagen zijn de cijfers bekend geworden van het onderzoek, dat de provinciale voedselcommissarissen hebben ingesteld naai de schade, die het overvloedige regenwater heeft veroorzaakt. Het is een geval van tientallen miljoenen. Er zijn 10.500 bedrijven geregistreerd die door wateroverlast 30 procent of meer van de nor male produktie hebben moeten derven. De aldus geregistreerde schade beloopt 50 miljoen. Overijsel is het zwaarst getroffen; 6000 bedrij ven derfden 37 miljoen aan inkomsten. De overige schade is hoofdzakelijk geleden in de provincies Drenthe, Limburg, Noord-Brabant en Gelderland. Het Landbouwschap heeft besloten 0,50 te heffen van alle cultuurgrond ter vorming van een fonds, waaruit schadevergoeding in een of andere vorm kan worden verleend. Deze hef fing zal circa D/2 miljoen opleveren. De overheid beraadt zich al geruime tijd. Het is wel duidelijk, dat vele bedrijven in grote nood zitten en niet voldoende geholpen zijn met een voorschotregeling (als in 1954). Er zijn tal van bedrijven, die zowel in 1954 als in 1956 ernstige schade hebben geleden. Deze zijn er ernstig aan toe en hebben spoedige hulp dringend nodig. Echte dumping; In Engeland krijgen de producenten van eieren een subsidie boven hetgeen de marktprijs op levert van ongeveer 8 a 9 cent per ei. Deze regeling, die al een aantal jaren werkt, is blijk baar zo gunstig, dat de Engelse pluimveestapel zich zonder ophouden uitbreidt. Voor de oorlog plachten wij grote hoeveelheden eieren naar Engeland te exporteren. Thans heeft men onze eieren daar niet meer nodig. De Denen hebben het nog wat langer volgehouden met de uit voer, maar ondervinden terdege de druk der grotere Engelse produktie. De Deense uitvoer naar Engeland is gedaald van60.000ton per jaar vóór de oorlog tot 33.000 ton in 1955, 10.000 29

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 7