aandelijkse momentopnamen Spanning: in de landbouw In het midden van de maand oktober van 1956 formuleerde het Landbouwschap zijn wensen, betrekking hebbende op een herziening van drie belangrijke elementen van het prijsbeleid in de landbouw. Bepleit werd de noodzakelijkheid van een verhoging van de landarbeidersionen, van een verhoging van de beloning van de ondernemer en van het in rekening brengen van een redelijke vergoeding voor de eigenaars- lasten, voortvloeiende uit het onderhoud en de vernieuwing van de gebouwen. Een globale be rekening geeft aan, dat, indien deze verlangens zouden worden aanvaard en tot uitdrukking zouden komen in de garantieprijzen, een extra uitgave van het Landbouwegalisatiefonds van 350 miljoen nodig zou zijn. Het Landbouwschap heeft destijds direct ge tracht voor zijn wensen de aandacht van de publieke opinie te trekken door aan een uiteen zetting van zijn voorzitter op ruime schaal (pers en radio) publiciteit te geven. De openbare mening en de organen, die haar beïnvloeden, hebben zich vier maanden geleden echter nau welijks gerealiseerd, dat het hier niet ging om een propagandastunt, maar dat het de landbouw met zijn wensen bittere ernst was. Langzamer hand echter is het een ieder duidelijk geworden, dat het om bijzonder urgente aangelegenheden gaat en ook, dat de regering zich hiermede voor moeilijkheden geplaatst meent te zien van zeer bijzondere aard. Over de noodzakelijkheid van een herziening van de landarbeidersionen bestaat geen verschil van mening. Hierdoor komt men dan vanzelf tot een hogere beloning van de familie-arbeid op de boerderij. Het ziet er verder naar uit, dat er ook voor de ondernemersvergoeding nog wel wat kan gebeuren. Grotere moeilijkheden schijnt echter het voorstel tot een passende verhoging van de vergoeding der eigenaarslasten te ont moeten. Hier rijzen tal van vraagstukken en komt behalve het prijsbeleid ook het pacht- probleem aan de orde. In de laatste weken is de spanning rondom het „landbouwvraagstuk" voortdurend gestegen. De regering heeft met haar vergeefse poging om de Stichting van de Arbeid een uitspraak te ontlokken over de vraag hoe ver zij voor de landbouw zou kunnen gaan zonder loonacties te ontketenen, blijk gegeven zeer zwaar aan het 28 geval te trekken. In de landbouw is de stem ming rondweg slecht; zij roept beelden op uit de dertiger jaren toen de strijd voor de verbetering van de bestaansvoorwaarden zeer verbeten werd gevoerd. Als dezer dagen de beslissing valt, moge deze dan zo zijn, dat gezegd kan worden, dat aan redelijke verlangens van de landbouw is voldaan. Het structuurprobleem Bij de discussies rondom het landbouwvraag stuk is vaak over de structuur van de Neder landse landbouw gesproken. De landbouw is een open boek. De tekortkomingen of onvol maaktheden zijn niet verborgen en iedereen kan er zijn oordeel over uitspreken en zeggen wat er gebeuren moet. Dat geschiedt dan ook ruim schoots. Men moet zich daardoor niet van streek laten brengen. Prof. Thurlings heeft het in de Landbouwweek 1956 wel een beetje bont ge maakt met zijn radicale denkbeelden aangaande het gebruik van de vaderlandse bodem en de voorzitter van het Genootschap voor Land bouwwetenschap heeft weliswaar de leden van dit Genootschap een pijnlijke verrassing bezorgd door het structuurprobleem tot het onderwerp van een niet zeer tactisch geformuleerde jubi leumrede te kiezen, maar daar komen geen ongelukken van. Wel zou de energie, die eraan besteed is, beter gebruikt zijn, indien zij was aangewend geworden ter verdediging van het budget van de Cultuurtechnische Dienst, die per slot van rekening de instantie is, die daad werkelijk het structuurprobleem aanpakt. Het budget van de C.T.D. kan wel eens gevaar lopen te gaan lijden onder het nieuwe regiem der bestedingsbeperking. Bedenkelijk wordt het, als de onvolkomenheden van onze landbouw een belangrijk argument gaan vormen in de discussie aangaande de be staansvoorwaarden in het agrarisch bedrijf, als men gaat stellen, dat inwilliging van de wensen van het Landbouwschap een bevriezing van ongewenste verhoudingen (b.v. te veel kleine bedrijven) tot gevolg zal hebben en dat zij daarom niet moeten worden ingewilligd. Hier mede heeft men dan de aandacht van de hoofdzaak afgeleid. Die hoofdzaak is, dat onze landbouw een hoogstaand bedrijf is (in verge lijking met het buitenland) en dat aan dat be drijf een redelijk deel van het volksinkomen

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 6