in versneld tempo van alle mogelijke zijden een beroep op de kapitaalmarkt wordt gedaan, om dat een ieder van de kapitaalgegadigden nog „voor de bui binnen wil zijn". In 1956 heeft zich die situatie voorgedaan. En daarbij is gebleken, dat de vraag naar kapitaal Het werd duidelijk, dat de nationale bestedin gen de nationale besparingen overtroffen. Die „overbesteding" leidde tot een voortdurende daling van de deviezenvoorraad, die zoals wij hierboven reeds zagen een druk op de geldmarkt uitoefende. Die druk droeg weer bij tot een vermindering van de geneigdheid van het bankwezen tot het verstrekken van over bruggingsfinancieringen (zoals kasgeldleningen), hetgeen op zijn beurt weder aanleiding gaf tot een nog weer groter beroep op de kapitaalmarkt. En daarmede waren de voorwaarden voor een snelle stijging van de geld- en kapitaalmarkt rente vervuld. Wij zijn thans genaderd tot de vraag als gevolg van welke oorzaken de bestedingen de besparin gen zijn gaan overtreffen. Een exact antwoord op deze vraag kunnen wij, bij gebrek aan ge gevens, niet geven. Wel kan op de volgende aspecten van de gehele ontwikkeling worden gewezen. De investeringen in het bedrijfsleven hebben een hoog niveau bereikt. Aangenomen mag wor den, dat zulks het gevolg is zowel van de zeer gunstige gang van zaken in de laatste jaren als van het feit, dat de investeringsactiviteit van overheidswege werd aangemoedigd. De inscha keling van vrijwel alle beschikbare arbeids krachten in het voortbrengingsproces leidde tot een toestand, waarin op bepaalde plaatsen een tekort aan arbeidskrachten werd gevoeld. Het is niet onmogelijk, dat dit tekort, gepaard aan de stijging van de beloning der arbeidskrachten, op zich zelf weder een nieuwe stimulans opleverde tot het doen van weder nieuwe arbeidsbe sparende investeringen. Daartegenover staat, dat het zich laat aanzien, dat de winstmogelijkheden in het bedrijfsleven als gevolg van de hogere beloning der arbeids krachten enerzijds en het prijsstabilisatiebeleid anderzijds ietwat geringer kunnen worden. En zulks impliceert weder, dat de interne besparin gen in het bedrijfsleven een neergaande tendenz kunnen vertonen. De overheidsinvesteringen hebben evenzeer een Naar het zich laat aanzien zijn de particuliere bestedingen gestegen, doch zijn de particuliere besparingen in verhouding minder gestegen. Tot de stijging van deze bestedingen kan hebben bij gedragen de verhoging der lonen en wellicht ook de waardevermindering of de vrees voor waardevermindering van het geld. Al deze factoren tezamen hebben ertoe geleid, dat de overheid zich genoopt ziet over te gaan tot het voeren van een politiek van bestedings beperking, waaronder wordt verstaan een be perking zowel van de investeringen als van de consumptieve bestedingen. Met betrekking tot de vooruitzichten voor de toekomstige ontwikkeling kan weinig of niets worden voorspeld. Het zal in de eerste plaats van de omvang en de intensiteit der te nemen maatregelen afhangen hoe snel of hoe lang zaam maatregelen zullen leiden tot een her nieuwd evenwicht. En bij het nemen dier maatregelen zal de overheid ongetwijfeld in haar overwegingen betrekken, dat de nodige voorzichtigheid geboden is om het doel niet voorbij te schieten. In de tweede plaats is de internationale politieke ontwikkeling voor onze economie van groot be lang. Het Suez-conflict heeft geleid tot een ver storing van de internationale arbeidsverdeling. Afgezien van de daaruit voortvloeiende poli tieke gevaren kwam die verstoring op een voor ons land ongelegen tijdstip. Zij accentueerde de minder gunstige ontwikkeling door de golf van hamsteraankopen, die door ons land ging. Wanneer de gevolgen van het conflict tot deze aankopen beperkt blijven, zijn zij van tijdelijke aard en betrekkelijk gemakkelijk te overkomen Wij besluiten hiermee deze beschouwing om bij een volgende gelegenheid na te gaan op welke wijze onze organisatie de weerslag van de hier geschetste ontwikkeling heeft ondervonden. het beschikbare kapitaal overtrof. De vraag naar kapitaal berustte niet alleen op de behoefte aan middelen ter financiering van toekomstige in vesteringen, doch in belangrijke mate op finan cieringsbehoeften terzake van reeds in uitvoering zijnde of zelfs reeds uitgevoerde in vesteringen. hoog niveau bereikt. In dit verband denken wij niet uitsluitend aan de centrale overheid, maar ook aan de provincies, gemeenten en water schappen. Het feit, dat met name de lagere publiekrechtelijke organen een zeer grote be hoefte hebben aan middelen op lange termijn ter financiering van thans reeds lopende inves teringen, is genoegzaam bekend. 33

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 11