„Slechte gewoonte"
Zolang zulke theorieën opgeld deden heerste er
een tendens om het sparen als een slechte ge
woonte te beschouwen. De regeringspolitiek
werd gericht op een lage rentestandaard, deels
omdat men meende dat men hierdoor het
sparen zou tegengaan en investeringen kon be
vorderen. De belastingtarieven voor de hogere
inkomens werden in sterkere mate opge
schroefd, soms zelfs zo, dat zij op confiscatie
begonnen te lijken en wel daarom, omdat men
meende hierdoor inkomen te kunnen onttrekken
aan hen, die het anders hadden bespaard en te
kunnen overdragen aan hen, die het zouden
uitgeven. De regering van de Verenigde Staten
gaf een prachtig voorbeeld in die antispaar-
campagne door in het tijdperk van de dertiger
jaren ca 20 miljard meer te besteden dan
ze ontving.
Nooit algemeen aanvaard
Deze overspaar- en onderinvesteringstheorie
heeft, zelfs in haar beste dagen, nooit veel
statistische steun ondervonden en is nooit al
gemeen door de economen aanvaard. Niettemin
was deze theorie in een periode, waarin de
vraag zwak was en de werkloosheid een ernstig
vraagstuk vormde, voldoende plausibel om met
beide handen door de bezorgde regeringen te
worden aangepakt en als basis te dienen voor
haar politiek. In het licht van de ontwikke
lingen van het heden lijkt de juistheid van deze
theorie twijfelachtiger te zijn dan ooit. Thans
is meer, niet minder, sparen nodig. De spaar
zaamheid is weer in ere hersteld.
En nu de toekomst. Is de huidige vraag naar
meer spaargelden slechts een pauze in de
eeuwigdurende stagnatie? Of is de economie
even krachtig en dynamisch als voorheen en
wordt de individuele spaardrang geëvenaard
door een economische spaardrang als middel
tot investeren en versterking van de produk-
tieve uitrusting en voldoet hij dus aan het
universele verlangen naar een hogere levens
standaard? Dit verlangen bestaat natuurlijk;
het is een van de dingen, die de mens doet
sparen. Maar bestaan dan ook de fysieke in
strumenten om aan dit verlangen te voldoen?
Zeepbel
Alles wijst er op, dat de defaitistische, in de
depressie ontstane theorie van de eeuwig
durende stagnatie als een zeepbel uiteen is ge
barsten. Afgezien van terugslagen, veroorzaakt
door invloeden van buiten en van aanpassingen,
die een vrije economie van tijd tot tijd nodig
heeft, blijkt de economie een periode tegemoet
22
te gaan van groei en expansie, even spontaan
en dynamisch als enige periode in het ver
leden; een periode, waarin sparen op grote
schaal even onontbeerlijk zal zijn als ooit
tevoren.
In de komende jaren zal de bevolkingsaanwas
alleen al een belangrijke industriële expansie
nodig maken. Het geboortecijfer is gedurende
de oorlog gestegen en is sindsdien op een be
trekkelijk hoog peil gebleven. Deze stijging
brengt mede een stijging in de gezinsformatie
in de toekomst, met het vooruitzicht op een be
trekkelijk hoog geboortecijfer voor onbeperkte
duur.
Nieuwe industrieën
De industriële technologie schept meer dan
nieuwe produkten. Ze schept geheel nieuwe
industrieën. Er lijkt praktisch geen grens te zijn
aan de capaciteit van de chemische en metal
lurgische nijverheid om nieuwe stoffen te
fabriceren met zeer bijzondere eigenschappen.
Plastics, synthetische vezels, elektronica, auto
matisering, atoomenergie, woorden als deze
weerspiegelen het dynamisch karakter van het
industriële tijdperk, waarin de wereld is ge
treden.
Enkele ernstige pogingen zijn verricht om een
raming te doen ten aanzien van de kapitaal
vorming in verleden en toekomst. Het National
Bureau of Economie Research is met behulp van
de Life Insurance Association of America bezig
met een onderzoek naar de tendens naar kapi
taalvorming in de voornaamste kaoitaaalge-
bruikende sectoren van economie, landbouw,
mijnbouw, industrie, nutsbedrijven, onroerend
goed, regering. De resultaten betreffende on-
roeiend goed zijn zo juist gepubliceerd, terwijl
enkele uitkomsten ten aanzien van de andere
sectoren in voorlopige vorm of ten dele zijn
bekend gemaakt.
Woningbouw
Voor zover het het onroerende goed betreft,
twijfelt het bureau er aan of (hetgeen men vrij
algemeen aannam) de bestedingen voor woning
bouw de laatste jaren abnormaal hoog zijn ge
weest. Integendeel, men kan in de komende
twee decennia een grotere woningbouw ver
wachten dan in enig voorafgaand tijdperk.
Deze verwachting berust deels op de voorziene
toeneming van het aantal nieuwe gezinnen en
deels op het feit, dat de afbraak van woningen
zulk een afmeting heeft bereikt en zal bereiken,
dat ook hier een belangrijke factor voor de
bouw van nieuwe woningen zal komen te
liggen.
I