mandeel overzicht Balans van 1956 Toen wij een jaar geleden te dezer plaatse de balans van 1955 opmaakten stelden wij vast, dat voor het eerst na langere tijd een neiging tot stijgingvan de rente aan dedagwas getreden, hetwelk wij een belangrijk symptoom noemden. Wij wezen toenmaals op de achteruitgang van de lopende rekening der betalingsbalans, even zeer als op de fiscale afroming van liquiditeiten, als oorzaken van de gewijzigde verhoudingen. Tevens kon toen de aandacht worden gevestigd op een zwakke positie van de schatkist, zomede op een toeneming van het invoeroverschot in het handelsverkeer met het buitenland. Al deze factoren zijn in het zo juist afgesloten jaar 1956 zoals men weet in nog veel sterkere mate aan de dag getreden, hetgeen tot gevolg heeft gehad, dat op de beleggingsmarkt de koersverliezen een veel grotere omvang hebben aangenomen dan in 1955. Vooral in de tweede helft van het thans afgesloten jaar is de kapi- taalschaarste merkbaar toegenomen, hand in hand met een verkrapping, die tegelijkertijd op de geldmarkt (de markt voor kort lopende leningen met een looptijd van niet langer dan een jaar) is ingetreden. De oorzaken waren derhalve van dezelfde aard als in het voorafgaande jaar. Alleen is in het bijzonder in de tweede helft van het jaar de positie van de betalingsbalans veel sterker achteruitgegaan. Terwijl het eerste halfjaar van 1954 voor de betalingsbalans nog een overschot op de lopende rekening ter grootte van 393 miljoen had opgeleverd, was dat surplus in de tweede helft van 1954 reeds tot 98 miljoen ingekrompen. In het eerste halfjaar van 1955 schrompelde het overschot verder in tot 81 miljoen, waarop in het tweede halfjaar evenwel een stijging volgde tot 167 miljoen, zodat het gehele jaar nog met een surplus van 248 mil joen kon worden afgesloten. Het eerste halfjaar van 1956 gaf echter reeds een tekort van 170 miljoen te zien, terwijl het tekort van het tweede halfjaar op om of nabij 500 miljoen werd geraamd, waardoor dus het totale tekort tot ongeveer 650 miljoen zou stijgen. Ten op zichte van 1955 maakt dat derhalve een verschil uit van rond f 900 miljoen, welk bedrag bij gevolg aan de binnenlandse liquiditeiten, die in het bijzonder naar de geldmarkt plegen toe te 12 vloeien althans in eerste aanleg werd onttrokken. Neemt men daarenboven in aan merking, dat rond 400 miljoen minder liqui diteiten beschikbaar zijn geweest voor het particuliere bedrijfsleven als gevolg van de fiscale afromingsmaatregelen van het najaar van 1955, dan zal men gemakkelijker de ont wikkeling op de geld- en kapitaalmarkt begrijpen. Deviezenverlies en rentestijging: Het deviezenverlies van de Nederlandsche Bank kan voor het gehele afgelopen jaar thans op nagenoeg 800 miljoen worden gesteld. Het tekort op de handelsbalans mag in dit verband evenmin onvermeld blijven. Dit is gestegen van 1376 miljoen in de eerste elf maanden van 1954 tot 1954 miljoen in de eerste elf maan den van 1955 en 2.9 miljard in de eerste elf maanden van 1956! Herhaaldelijk hebben wij in de loop van het jaar moeten wijzen op de nevengevolgen van de naar het buitenland gerichte deviezenstroom. In het bijzonder de rentetarieven hebben daar van de invloed ondergaan, zodanig, dat aan het einde van het jaar de notering voor kas geldleningen, die door de gemeenten worden opgenomen, tot 5 was gestegen, dat is meer dan het dubbele van een jaar tevoren. Deze rentestijging is in de laatste maanden van het jaar nog geaccentueerd door de omstandigheid, dat de rente op de kapitaalmarkt steeg tot boven het renteplafond van AlU °/o, hetwelk voor de gemeenten en andere lagere publiek rechtelijke lichamen geldt. Aan nieuwe emissies van langlopende leningen kon bijgevolg van deze kant niet meer worden gedacht, waardoor men zich in sterkere mate tot de geldmarki heeft moeten wenden. De koersen op de staatsfondsenmarkt zijn in middels tot een zodanig peil ingezakt, dat de staatsleningen thans rendementen van in door snee 4V2 a 43/4 bieden, waarbij dan tevens met de eventuele koerswinst bij aflossing, indien deze tegen pari is voorgeschreven, rekening is gehouden. Voor de 3/31/2 lening 1947, waar van de rentevoet op 1 januari 1957 3Va is geworden, geldt de bepaling, dat bij een koers- stand van 97 of lager per dag een bedrag van ruim 200.000 bij wijze van aflossing door

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1957 | | pagina 14