ringmaatschappen en pensioenfondsen. De be
sparingen bij deze instellingen, die voortkomen
uit bestaande pensioenvoorzieningen en lopende
polissen van levensverzekering, dragen immers
een in-elastisch karakter, omdat ze zijn vast
gelegd. Afgezien hiervan zijn de deskundigen
er niet zonder meer van overtuigd, dat een
hogere rente steeds als stimulans op het sparen
zal werken. Naarmate de rente hoger is, zal
men zich immers geringere offers behoeven te
getroosten om een bepaald spaarkapitaal, b.v.
10.000 of 20.000 voor een bepaalde leef
tijd bijeen te sparen. De premies voor levens
verzekeringspolissen zijn des te hoger, naar
mate de rentestand lager is, hetgeen een gevolg
is van dezelfde oorzaak. Des te kleiner de
rentebaten, des te groter de reële kapitaalbe
sparingen (en de stortingen op polissen) zullen
dienen te zijn.
De minister heeft echter waarschijnlijk voorai
het oog op de omstandigheden, dat zich naar
raming wellicht ongeveer drievierde deel van de
gevestigde overheidsschuld en in het bijzonder
van de staatsleningen in de portefeuilles van
de institutionele beleggers bevindt. Daarvan
nemen weer de pensioenfondsen en levensver
zekeringmaatschappijen de belangrijkste plaats
in. En inderdaad is, zoals wij hebben gezien,
het spaarkapitaal van deze groep kapitaalver
schaffers in principe niet zeer elastisch.
Beperking van de vraag
Intussen streeft de centrale overheid er ernstig
naar de handhaving van de rentevoet op het
huidige niveau te vergemakkelijken door een
vermindering van de vraag in de hand te wer
ken. Zoals wij de vorige maal in onze be
schouwing betreffende de miljoenennota heb
ben doen uitkomen, zou volgens de ontwerp
begroting voor 1957 nog in een netto kapitaal
behoefte van de schatkist tot een bedrag van
500 a 550 miljoen te voorzien zijn. De
minister heeft thans echter te kennen gegeven,
een vermindering van het tekort op de rijks
begroting in de orde van grootte van 400 a
500 miljoen wenselijk te achten. In de eerste
plaats zal nu worden nagegaan, welke gewone
uitgaven kunnen worden verlaagd, terwijl on
vermijdelijk nieuwe uitgaven zoveel mogelijk
zullen worden getemporiseerd en in het alge
meen door de overheid met kracht naar een
beperking van haar investeringen (z.g.
kapitaalsuitgaven) zal worden gestreefd.
Een verdere verbetering van de financiële
positie van het Rijk zal worden verkregen door
verlaging of afschaffing van subsidies en ver
hoging van de heffingen o.a. op benzine en
suiker. Ook de lagere overheid zal zich, naar
de minister opmerkt, enige zelfbeperking bij
het doen van investeringen moeten opleggen.
De buitenlandse rentestand
Aan dit alles ligt derhalve het streven ten
grondslag om bij de thans officiëel voorge
schreven rentelimiet van 4V4 voor lang
lopende leningen de spanning op de kapitaal
markt resp. de leningmarkt te verminderen
door inperking van de vraag. Hierbij is dus
geheel buiten beschouwing gelaten de samen
hang tussen het binnen- en het buitenlandse
renteniveau en de invloed, die van een hogere
rentestand in de belangrijke landen, waarmede
Nederland een handels- en betalingsverkeer
onderhoudt, op de rentestand hier te lande be
staat, op welke factor in verband met het
jongste besluit tot discontoverhoging juist in
het bijzonder door de Nederlandsche Bank de
aandacht is gevestigd.
Op deze factor kan de monetaire politiek, die
hier te lande wordt gevoerd, geen directe in
vloed uitoefenen. Gesteld moet worden, dat
naarmate in een groter aantal landen de rente
stand hoger is het des te moeilijker zal vallen
om een verdere stijging van het binnenlandse
renteniveau in Nederland te voorkomen. De
hogere rentestand ten opzichte van ons land is
in de afgelopen maanden van 1956 immers ook
in oelangrijhe mate oorzaak geweest van de
kredietverlening aan het buitenland, welke zo
als gezegd tot een afvloeiing van deviezen heeft
geleid.
Op zichzelf kunnen tegen een dergelijke krediet
verlening geen principiële bezwaren worden
aangevoerd, omdat het hierbij in beginsel gaat
om vorderingen met deviezenkarakter, althans
vorderingen, die het deviezenkarakter dicht be
naderen. Maar onder de heersende omstandig
heden moest hiertegen in verband met de
spanningen, welke op de binnenlandse geld- en
kapitaalmarkt bestonden, blijkbaar toch iets
worden gedaan. Kredietverlening aan het
buitenland betekent immers tevens, dat tot een
zelfde bedrag krediet in het binnenland kan
worden verleend. Men kan dezelfde gulden nu
eenmaal niet twee keer uitgeven.
Hieruit volgt ook, waarom het niet mogelijk is
gedurende langere tijd belangrijk beneden het
buitenlandse rentepeil te blijven, indien ten
minste de middelenafvloeiing naar het buiten
land, door zulk een renteverschil veroorzaakt,
niet wordt gecompenseerd door een deviezen-
toevloeiing uit anderen hoofde, b.v. een over
schot op de handels- of dienstenbalans dan wel
omvangrijke effectenaankopen of investeringen
293