oor de financiële doolhof Het monetaire beleid Geleidelijk begint zich het financieel monetaire beleid, dat hier te lande in de naaste toekomst zal worden gevoerd, af te tekenen. Eerst heeft de leiding van de Nederlandsche Bank, door voor de derde maal in het lopende jaar reeds tot discontoverhoging over te gaan, er geen twijfel over laten bestaan, dat van de zijde der circulatiebank alles zal worden gedaan en niets zal worden nagelaten, dat het monetaire even wicht kan bevorderen. En van de andere kant heeft ook de centrale overheid in de regerings verklaring van het nieuwe kabinet evenzeer als in de memorie van antwoord, die de nieuwe minister van Financiën Hofstra met betrekking tot de begroting-1957 tot de Tweede Kamer heeft gericht, te kennen gegeven, een financieel- monetair beleid te zullen volgen, dat gericht zal zijn op het monetaire evenwicht en het tegengaan van de inflationistische (lees prijs verhogende) spanningen. Terwijl de president van de Nederlandsche Bank eenvoudig het monetair-noodzakelijke vooropstelt met name waar hij in de toe lichting op de jongste discontoverhoging ver klaart, dat tot deze maatregel is overgegaan op grond van de tendentie tot voortgezette expansie van de kredietverlening door het bankwezen, gepaard gaande met een minder gunstige ontwikkeling van de betalingsbalans voert minister Hofstra in verband met de rentepolitiek vooral ook een sociaal element aan. De minister verklaart namelijk het nood zakelijk te achten, dat het rentegamma wordt gehandhaafd, onder meer ter voorkoming van een verdere opwaartse druk op het huurpeil uit dezen hoofde. Hiermede wordt dus klaar blijkelijk bedoeld, dat het huidige maximum van de officiële renteschaal, die geldt voor de uitgifte van leningen der lagere publiekrechte lijke lichamen, zoals de gemeenten en de pro vincies, welk maximum zoals men weet TA bedraagt, dient te worden gehandhaafd, on danks het feit, dat het officiële disconto is verhoogd en het bankwezen zijn tarieven daar aan vervolgens heeft moeten aanpassen. Aangenomen kan worden, aldus zet de minister verder uiteen, dat voor de woningwetbouw een stijging van de rentevoet met een half procent 's jaars bij gelijkblijvende rijksbijdrage globaal een huurverhoging van 0.90 a 1.25 per week met zich brengt. Waar wij derhalve in dit verband de aandacht op willen vestigen, is in het bijzonder het ver schil in doelstelling van de monetaire auto riteit enerzijds, van de bewindsman en de regering anderzijds. Het accent voor het te voeren beleid ligt anders, hoewel er volkomen overeenstemming bestaat ten aanzien van de vvenselijkheid van een handhaving van het monetaire evenwicht. De leiding van de circulatiebank grijpt een voudig naar het discontowapen, wanneer haar dit als noodzakelijk voorkomt, teneinde de kredietverlening te remmen en een afvloeien van deviezen naar het buitenland tegen te gaan en, zo mogelijk, in een tegengestelde beweging te doen verkeren, zodanig dat buitenlandse be taalmiddelen naar ons land toevloeien en de deviezen(spaar)pot van de Nederlandsche Bank weer wordt versterkt. Door vast te houden aan een bepaald rente plafond voor lang lopende leningen wordt in beginsel inbreuk gemaakt op een natuurlijke samenhang in de rentetarieven. De rente kan men zien als een prijs, n.1. de prijs voor leen- kapitaal. Gaat men ervan uit, dat zoals de economische theorie leert aanbod en vraag afhangen van de hoogte van de prijs, dan volgt daaruit vanzelf, dat fixering van de te betalen prijs (zoals de interest) verstarrend zal werken op de aangeboden en gevraagde hoeveelheid In beginsel legt het rentegamma het punt van evenwicht vast voor het kapitaalaanbod en de kapitaalvraag. De vraag mag derhalve worden gesteld, in hoe verre de zo juist aangegeven wet van vraag en aanbod in het algemeen voor de kapitaalmarkt (resp. de geldmarkt) gelding heeft, resp. of de nadelen, verbonden aan de vastlegging van de rentestand middels het rentegamma, al dan niet tegen de daaraan verbonden voordelen kunnen opwegen. De minister gaf als zijn oordeel te kennen, dat een vrijlaten van het rentegamma niet tot een vergroting van de besparingen zou leiden. Het lijkt verantwoord, daaraan ten minste toe te voegen: althans niet tot een ver groting van de besparingen bij levensverzeke- 291 liet renleplafonil

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 6