door een uitholling van onze deviezenpositie worden ondermijnd. Het wordt door de gezag hebbende economen algemeen als een ge biedende eis voor ons land beschouwd, dat in deze tijd van hoogconjunctuur een stevige deviezenpot wordt opgebouwd, om daaruit in tijden van minder voorspoed (lees: economische depressie) in het raam van de alsdan nood zakelijke werkloosheidsbestrijding en onder steuning van het bedrijfsleven te kunnen putten. Daarom moet het streven er thans op worden gericht een overschot op de betalingsbalans te kweken en de voortdurende deviezenverliezen tot staan te brengen. En de jongste discontover hoging van de Nederlansche Bank heeft ook geen andere bedoeling. Beroep op Ned. Bank Er bestond voor de Nederlandsche Bank des te meer aanleiding tot discontoverhoging, omdat het beroep, dat de handelsbanken op haar krediet hadden gedaan, een relatief grote af meting was gaan aannemen. Op 15 oktober waren de z.g. voorschotten van de circulatie bank, die het rekening-courantkrediet omvatte, waarop de banken thans \XU rente per jaar moeten betalen, tot niet minder dan 313 mil joen gestegen, terwijl daarnaast nog 156 miljoen kort lopend schatkistpapier was verdis conteerd. In totaal bleef die kredietverlening dus niet zo heel ver meer beneden het halve miljard, hetgeen zonneklaar illustreerde, dat zich een ongewenste en ongezonde ontwikkeling voordeed, waaraan op korte termijn een einde diende te komen. Voor een deel had men hierbij met een gang van zaken te doen, die niet was voorzien. Immers wijst het betrekkelijk grote bedrag aan schatkistpapier, dat vóór de vervaldag aan de circulatiebank is overgedaan, er op, dat naar verhouding tot de middelen, waarover de handelsbanken uit eigen bron konden beschik ken, te veel promessen van de schatkist waren afgenomen. Aan de andere kant staat het even zeer vast, dat de schatkist die gelden vooral in de maanden juli en augustus, toen de be lastingontvangsten nog traag vloeiden zeer van node had. Zou dus in die tijd minder schat kistpapier van het Rijk zijn afgenomen, dan zou de schatkist wellicht in plaats van zoals thans de banken in sterkere mate een beroep op het krediet van de Nederlandsche Bank hebben moeten doen. Ook hier geldt, dat het nu een maal uit de lengte of de breedte moet komen. De jongste discontoverhoging werpt nog eens het licht op de sterke stijging van het rente niveau hier te lande in de loop van dit jaar. Het is immers reeds voor de derde maal, dat in 1956 het officiële disconto is verhoogd, nadat de officiële rentetarieven in de jaren 1954 en 1955 volkomen stabiel waren gebleven. Ook het feit, dat het wisseldisconto sedert het begin van dit jaar met niet minder dan de helft is omhoog- gebracht, toont aan, hoe sterk de rentenoteringei; op drift zijn geraakt. Terwijl het z.g. wisseldis conto vanaf 7 april 1953 op 21/2 was gehand haafd, werd het op 7 februari 1956 op 3 gebracht, waarna het snel werd verhoogd tot 3V4 op 25 augustus en tot 33/4 °/o op 22 oktober j.1. Het z.g. promessendisconto is evenals de debetrente in rekening-courant (voor anderen dan particulieren) in dezelfde spanne tijds van 3 op 4V4 gebracht. Disconto werkt dóór De rentetarieven van de Nederlandsche Bank hebben betrekking op de kredietverhouding tussen haar en het particuliere bankwezen. Indirect beïnvloeden zij echter de gehele schaal van rentetarieven, die het bankwezen op zijn beurt in het particuliere kredietverkeer toepast. Dit geldt in de eerste plaats voor de gewone handelsbanken, die hun tarieven nauw afstem men op het officiële disconto van de Neder landsche Bank en altijd met een bepaalde marge daarboven blijven, teneinde, in geval van krediet van de centrale bank gebruik moet wor den gemaakt, toch nog een voordelig rentever- schil te handhaven, dat tot de kostendekking en winst kan bijdragen. In de tijd, dat de banken nog zeer ruim in hun middelen zaten, bestond er een zeer duidelijk aanwijsbare samenhang tusen het rentepeil van de geldmarkt (de markt voor geld, dat voor korte tijd, in hoofdzaak door de banken, wordt uitgezet) en de rentevoet voor lang lopende leningen, die zich vooral in het rendement van de Staatsfondsen, dat men uit de beurskoersen kan afleiden, weerspiegelt. De grote middelen ruimte der banken werd toenmaals immers aan gewend ten behoeve van de z.g. voorfinanciering- van lang lopende leningen, die met behulp van de bankgelden als het ware op termijn door de grote beleggende instellingen, zoals vooral de levensverzekeringmijen werden gekocht. Daar aan was het te danken, dat de rentevoet op de kapitaalmarkt niet veel eerder is gestegen. Tot zulk een voorfinanciering zijn de banken thans niet in staat, omdat zij krap in de mid delen zitten, maar evenzeer, omdat het rente niveau voor kort geld intussen al nagenoeg het plafond van het rentegamma het door de centrale overheid vastgestelde rentemaximum van 4V4 0/0, dat voor nieuwe emissies van ge- 299

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 13