dit streven slaagt hangt ten dele af van de vraag of de loonsverhogingen het tempo van de stijging der produktiviteit niet te hoven gaan heeft een nieuw element voor de financie ring van de staatshuishouding met zich ge bracht, omdat de Staat hierin een ongewild, maar daarom niet minder aangenaam middel bezit om de inkomsten van de schatkist op te voeren. Ook al gaat de voortdurende drang tot loonsverhoging in eerste aanleg van de arbei dersorganisaties uit, zo moet de centrale over heid daaraan toch haar sanctie verlenen in het kader van de, door haar ter wille van de ar- beidsvrede zowel als op ideologische gronden gevoerde sociaal-economische politiek. In elk geval staat het vast, dat de mede op de conjunctuurontwikkeling berustende sterke stij ging van de belastinginkomsten het mogelijk maakt, de tekorten op de staatsbegroting tot be trekkelijk bescheiden bedragen te beperken, on danks het feit, dat de uitgaven van de Staat de laatste jaren sterk zijn gestegen. Ditmaal treedt die stijging vooral aan de dag in de herziene begrotingspositie van 1956. In de oorspronkelijke begroting voor het thans nog lopende jaar waren de uitgaven voor de gehele dienst geraamd op 6682 miljoen. Uitgaven, welke daar bovenop zouden komen uit hoofde van nog tot stand te komen wettelijke regelingen, werden bij de indiening van de ontwerpbe groting 1956 in september 1955 op 50 miljoen geraamd. Daaraan werd toenmaals toegevoegd, dat door het optreden van nog niet te voorziene wijzigingen in de verschillende begrotingscijfers het uiteindelijke uitgavenbeeld nog wel eniger mate zou afwijken van dat van de ontwerpbe groting. In de oorspronkelijk bij de Kamerbe handeling vastgestelde begroting kwam het to taal der uitgaven uit op 6753 miljoen, maar dit totaal blijkt volgens de jongste miljoenen nota veel te laag te zijn gesteld. Want de uit gaven voor 1956 zijn thans nader geraamd op 7710 miljoen of 957 miljoen meer dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daar tegenover worden thans de inkomsten voor 1956 driekwart miljard hoger geraamd, zodat het nadelig verschil tot rond 200 miljoen beperkt kon blijven. De wind mee Nu zijn er stellig verzachtende omstandigheden aan te voeren, maar de tendens die wij hier sig naleren, blijft er niet minder ongewenst om, vooral, omdat wij hier met een duurzaam ver schijnsel te doen hebben. Telken jare weer blij ken de oorspronkelijke uitgaven veel te laag te zijn gesteld en moet achteraf een zo drastische herziening van de cijfers plaats vinden, dat het oorspronkelijke begrotingsbeeld hierdoor radi caal wordt gewijzigd. Dat de einduitkomsten tot dusverre desondanks toch nog blijken mee te vallen, is louter te dan ken aan het feit, dat 's Rijks penningmeester, zoals reeds uiteengezet, de wind van conjunc tuur en loonronden ten zeerste mee heeft. Zou echter de conjunctuur omslaan en dezelfde ten dens zich aan de uitgavenzijde voortzetten, dan zou de einduitslag extra ongunstig uitvallen. En dat is ongetwijfeld ook één van de redenen, waarom de minister de ontwerpbegroting 1957 niet geheel bevredigend noemt. Want ook de nieuwste ontwerpbegroting is een haussebe groting. De verwachting van een voortduren van de hoogconjunctuur drukt haar stempel op de be lastingramingen, aldus wordt in de slotbe schouwing van de miljoenennota vastgesteld. Ten opzichte van het reeds aanzienlijk ver hoogde niveau voor 1956 is een verdere stijging voorzien. In afwijking van de in het verieden gevolgde gedragslijn is bij de middelenraming met de gevolgen van de te verwachten loonsver hogingen (tegenover ouderdomswet en huurver hoging) reeds rekening gehouden, hoewel o.m. omtrent de exacte hoogte van die looncompen- saties nog geen beslissing is genomen. Daarte genover staat, dat in de uitgaven de consequen ties van zekere maatregelen met betrekking tot de salarissen van het rijkspersoneel zijn ver werkt. Daar echter aangenomen moet worden mede blijkens de gestadige deviezenver- üezen dat de eerste helft van 1956 een tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans (betrekking hebbende op het goederen- en dien stenverkeer, dus met name niet op de kapitaal beweging zoals voor effectentransacties, inter nationale kredietverlening en investeringen) heeft opgeleverd, acht de minister te dien aan zien grote waakzaamheid geboden. Te meer, omdat handhaving van een zeker overschot op de lopende rekening gewenst moet worden ge acht. Met behoud van de gewenste expansie op langere termijn zal, aldus de miljoenennota, een overspanning van de economie moeten worden voorkomen. Alvorens nader op de begrotingspositie en de kaspositie voor 1957 in te gaan, is het gewenst, eerst nog even terug te komen op de verzach tende omstandigheden (zie hier boven), die ten aanzien van de sterke uitgavenstijging voor 1956 Verzachtende omstandigheden 263

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 9