yiaandelijkse momentopnamen
C. s. VAN BEUNINGEN t
Op 24 september jl. overleed, 74 jaren
oud, de heer C. S. van Beuningen, een
welbekende figuur in onze organisatie.
Gedurende 37 jaar was de heer Van
Beuningen lid van de raad van toezicht
van de Centrale Bank. Een groot aantal
jaren was hij secretaris van dit college.
Hij was tevens sedert de oprichting lid
en secretaris van de raad van toezicht van
de Grondkapitaalbank. Meermalen trad
de heer Van Beuningen op als plaatsver
vangend bestuurslid van onze instelling.
De heer Van Beuningen was een man van
de praktijk. Hij heeft de praktische land
bouw tot aan zijn dood daadwerkelijk be
oefend. Het dicht bij de boer staande
plaatselijke verenigingsleven (boeren
leenbank, aankoopvereniging, zuivelfa
briek) had zijn volle steun en belang
stelling. Van zijn grote kennis en ervaring
heeft ook onze Centrale Bank mogen pro
fiteren.
Aan zijn werk voor onze organisatie, zijn
vriendschappelijke omgang en de opge
wektheid, die hij steeds met zich voerde,
moge hier dankbaar herinnerd worden.
Bij zijn afscheid in de algemene verga
dering van 26 mei 1954 werd hem namens
de Centrale Bank de gouden legpenning
voor bijzondere verdiensten voor het
coöperatieve landbouwkrediet uitgereikt
De Veenkoloniën
De wijze, waarop in de loop der jaren aan de
Nederlandse zijde van de Duitse grens in het
noorden van ons land de hoogveenontginning
tot ontwikkeling is gebracht, heeft bij bevoegde
beoordelaars in binnen- en buitenland grote
waardering en zelfs bewondering gewekt. Het
gebied is stelselmatig open gelegd door het
aanleggen van een systeem van kanalen en
kleinere waterwegen, waarlangs de turf kon
worden afgevoerd en die, nadat de turf ver
dwenen was, als de levensaderen van de land
bouw, die op het vergraven hoogveen ontstond,
gingen fungeren.
Er is thans weinig onvergraven veen meer over.
Het geheel is een groot landbouwgebied ge
worden. Op bedrijven van middelmatige om
vang wordt voornamelijk akkerbouw beoefend
met als voornaamste gewassen fabrieksaard
appelen, rogge en haver.
Wie eens een bezoek gebracht heeft aan de
streken, waar de ontginning nog gaande is en
gezien heeft hoe in luttele jaren een woest
veenlandschap kan worden omgetoverd in een
welvarend landbouwgebied, komt daarvan zeer
onder de indruk en begrijpt de lof, die van vele
zijden voor dit werk wordt uitgesproken.
De veenkoloniën hebben echter hun problemen.
Een reeks van factoren heeft gemaakt, dat in
de oudere veenkoloniën de welvaart bedreigd
wordt. De kwaliteit van de grond gaat achter
uit doordat van het veen afkomstige organische
bestanddelen (bonkaarde) geleidelijk ver
dwijnen. De waterhuishouding wordt een moei
lijk vraagstuk, doordien de grond inklinkt en
de waterstand in de wijken te hoog wordt. Men
damt de wijken af en gaat over tot partiële
bemaling, maar verliest daardoor ook de ver
voersmogelijkheden. Door de inklinking van de
bouwvoor worden de fouten, die bij de oor
spronkelijke ontginning zijn gemaakt, in ster
kere mate voelbaar en dient de noodzaak van
herontginning zich aan. Kortom in de oudere
veenkoloniën vragen de bodemkundige, de
waterhuishoudkundige en de vervoerstoestand
hoe langer hoe dringerder om verbetering. Er
zijn, behalve deze technische vraagstukken, nog
de landbouwkundige punten zoals dé aard
appelmoeheid, de gewassenkeuze, de mogelijk
heid van uitbreiding der veehouderij. En dan
260