kunnen de oudste bedragen worden terugbe taald). Met andere woorden: het geld, dat een lid aan de coöperatie heeft geleend, kan meestal pas na langere tijd opvorderbaar zijn. Deze tijd was vroeger vrij algemeen bepaald op het tijd stip van beëindiging van het lidmaatschap. De laatste jaren echter ziet men meer en meer, dat coöperaties een soort Revolving Capital System toepassen en de op ledenrekening staande be dragen opeisbaar maken op een termijn van 10 a 20 jaar, soms ook wel korter. Op deze wijze wordt bereikt, dat de leden ook nog eens iets van het in de zaak gestoken geld zien. het geen animerend werkt. Vergelijking van het Nederlandse en het Amerikaanse systeem Maakt men een vergelijking tussen de leden reserve bij een Amerikaanse coöperatie en het ledenkapitaal, zoals dat bij de Nederlandse coöperatie voorkomt, dan laat zich deze ver gelijking het eenvoudigste trekken als men ziet, wat er bij liquidatie der vereniging geschiedt als er een tekort is. In Nederland zijn de leden, voorzover hun aandeel in het ledenkapitaal be treft, crediteuren van de coöperatie, in welke positie zij (althans juridisch gesproken) in niets verschillen van andere crediteuren. Zij staan daarmede op één lijn. Het ledenkapitaal is dus niet risicodragend, doch vormt een verplichting van de vereniging tegenover haar leden. Is er bij liquidatie een tekort, dan kan echter de ver eniging de schuld uit ledenkapitaal compen seren met een eventuele vordering op het lid uit hoofde van de aansprakelijkheid, die hij bij zijn toetreding als lid op zich heeft genomen. In Amerika is de ledenreserve risicodragend. Bij afwezigheid van enige aansprakelijkheid der leden past het niet, dat de patrons jegens de coöperatie gelijke rechten hebben als haar crediteuren. Daar de Amerikaanse coöperatie- voormannen duidelijk zien, dat een coöperatie niets anders is dan de daarin samenwerkende boeren, vinden zij het niet in overeenstemming met de realiteit, dat die samenwerkende boeren bij eventuele liquidatie gelijk zouden opdelen met hen, die in feite hun crediteuren zijn. De ledenreserve is dus achtergesteld bij de andere crediteuren. Zij kan economisch beschouwd worden als eigen vermogen van de vereniging. Er is nog een ander belangrijk verschil. Als men de zaak door een Nederlandse bril beziet, zou men kunnen zeggen, dat de Amerkaanse patrons beperkt aansprakelijk zijn tegenover de coöpe ratie voor een eventueel tekort (n.1. tot hun aandeel in het eigen vermogen). Let wel, de „patrons", waaronder dus ook de niet-leden be grepen zijn. Dat is een wezenlijk verschil met hetgeen in Nederland gebruikelijk is. Deze aan sprakelijkheid van niet-leden is echter geenszins ongemotiveerd. Integendeel, doordat de niet- leden gebruik maken van de coöperatie, profi teren zij daarvan even zo goed als de leden. In Nederland zijn het echter uitsluitend de leden, die delen in de risico's, die het bedrijf, dat de coöperatie voert, nu eenmaal met zich mee brengt. Gaat het mis, dan moeten de leden be talen, want slechts zij zijn aansprakelijk. Welis waar zijn de voorwaarden,waaronder niet-leden van het bedrijf der coöperatie gebruik kunnen maken, in Nederland dikwijls iets ongunstiger dan voor de leden, doch met dit verschil is het risico veelal niet betaald. In Amerika is een der voorwaarden voor vrijdom van vennoot schapsbelasting voor de coöperatie, dat de patrons-leden en patrons-niet-leden op gelijke condities moeten worden behandeld, zodat een risicopremie als in Nederland wordt berekend, daar meestal niet geheven wordt. Men vindt het terecht volkomen logisch, dat de niet-leden, die op gelijke wijze als de leden worden geholpen, ook op gelijke wijze in het risico delen. Daar men in Nederland vrijwel uitsluitend met de aansprakelijkheid der leden werkt, is het niet mogelijk om niet-leden in het risico te laten delen. Wat wel mogelijk zou zijn is, dat de niet-leden de coöperatie mede financieren. Dit zou b.v. kunnen geschieden doordat een coöpe ratie ook aan niet-leden een nabetaling in uit zicht stelt, echter onder voorwaarde, dat deze nabetaling geheel of gedeeltelijk aan de coöpe ratie wordt geleend, dus op dezelfde wijze, waarop leden door middel van een ledenreke ning gelden aan de vereniging ter beschikking stellen. Dit zou zeer billijk zijn, immers deze niet-leden profiteren even zo goed als de leden van de voordelige wijze, waarop de vereniging hun haar diensten ter be schikking stelt. Het allerbeste is echter wan neer deze niet-leden lid worden, waarmede zij de consequentie trekken van het feit, dat zij ge bruik maken van deze vereniging en daarvan voordelen plukken, waardoor de morele ver plichting ontstaat ook mede risico te dragen. De omlooptermijn In tabel I is aangenomen, dat de behoefte aan permanent vermogen in de tijd van 1946-1952 onveranderd was. Dat is natuurlijk een theore tisch geval. In de praktijk zal de behoefte aan middelen dikwijls stijgen. Neemt de coöperatie een grote vlucht en breidt zij flink uit, dan zijn 5

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 39