I Tabel II. De ïekening, waaruit het aandeel in het eigen vermogen kan blijken van een lid, dat 1000 eenheden per jaar afzet, in de boeken van een vereniging, die het Revolving Capital System toepast. 1946 300,— 8 60.— 8 360,— 1947 360,— S 60,— 8 420,— 1948 420 60,— 480 1949 8 480,— S 60,— 540,— 1950 8 540, 8 60,— 8 600,— 1951 8 600, 8 60,— 8 60 8 600,— 1952 600. 60,— 60,— 8 600,— Het voorbeeld betreft een afzetcoöperatie, die in 1946 begon te draaien met vastgelegde activa tot een bedrag van 25.000 dollar en een per- mamente behoefte aan vlottende middelen van 5.000,waarvoor zij 15.000,had opge nomen aan vreemd geld, terwijl de leden aan vankelijk eveneens 15.000,— als eigen vermogen hadden gefourneerd. Gemakshalve wordt verondersteld, dat de ver eniging een omzet heeft van 50.000 eenheden per jaar en dat de vereniging jaarlijks een be drag van 6 dollarcent per eenheid inhoudt op de betalingen aan de leden ter aflossing op de schuld uit geldlening. De vereniging zal dus in één jaar op deze wijze 3.000,van de leden verkrijgen. De coöperatie zal niet beginnen met toepassing van het Revolving Capital System en zal dus geen aanvang maken met de terug betaling van een gedeelte van het door de leden door middel van inhoudingen verschafte ver mogen, voordat de schuld uit geldlening is af gelost. Uit tabel I is te zien, dat de geldlening aan het eind van 1950 was afgelost en dat men aan het einde van 1951 het in 1946 op „leden reserve gestorte bedrag terugbetaalde. Toen begon dus de „omloop". In tabel II is te zien de omloop van het aandeel, hetgeen wij gemakshalve de ledenreserve zullen noemen, dat toebehoort aan een lid, dat 1.000 eenheden per jaar via zijn coöperatie afzet ge durende de betrokken periode (1946-1952). Jaarlijks wordt een bedrag van 6 dollarcent per eenheid afgetrokken van de aan het lid in de loop van het jaar gedane betalingen. Het ge deelte van het initiële vermogen, dat het lid in de vereniging had gestoken, bedroeg, zoals tabel II aangeeft, 8 300, Gelijk uit tabel I blijkt, is jaarlijks 3.000, toegevoegd aan de middelen der vereniging in de vorm van een z.g. revolving fund, doordat jaarlijks door de leden door middel van in houding bij de periodieke afrekening een bedrag van 6 cent per eenheid werd gefourneerd, welke bedragen hun elk voor hun deel werden tegoed geschreven op een rekening „leden-reserve". Aan het einde van het 5e jaar hebben de leden dus 30.000,in de zaak gestoken. In het gegeven voorbeeld werd een en ander zo eenvoudig mogelijk voorgesteld. Soms echter wordt naast het aldus per eenheid opzij gelegde bedrag ook nog een gedeelte van het voordelig saldo nadat vrijwel steeds een gedeelte daar van aan de gewone reserve is toegevoegd aan het einde van het jaar in de zaak gelaten, welk bedrag eveneens op de rekening ledenreserve wordt bijgeschreven. Er wordt als het ware aan de leden een nabetaling gedaan, welke voor een gedeelte door hen weer in de vereniging wordt gestort. Op dezelfde wijze dus, waarop in Nederland ook ledenkapitaal pleegt te worden gevormd, al is het karakter van het Nederlandse ledenkapitaal wel enigszins anders dan van de Bedrag dat het lid er bij het begin van het jaar heeft ingestoken Toevoegingen aan de „ledenreserve" door de inhouding van 6 cent per eenheid gerekend over 1000 eenheden Gerevolveerd (omgelopen) vermogen, dat dus aan het lid is terugbetaald Bedrag dat het lid er bij het einde van van het jaar in heeft gestoken 3

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 37