werd gewijzigd. Het totale bedrag omvat 63% dadelijk en op maximum 30 dagen opvraag bare saldi, 9% tegoeden van meestal vreem de bankiers en 28% termijngelden in diverse vormen, zoals termijnrekeningen, bankboekjes en kasbons. Deze laatste groep is betrekkelijk belangrijk en verschaft aan de banken een over heersende stabiele werkmassa. Verschillende factoren De bovenbeschreven markante stijging van de vreemde werkmiddelen in 1955 houdt verband met verschillende factoren. De voornaamste hiervan was ongetwijfeld het snel oplopende overschot op de betalingsbalans, dat via de aankoop van deviezen door het banksysteem aanleiding gaf tot een verhoging van de credit- saldi op rekeningen. Uiteraard geldt het hier een geldcreatie, die gemakkelijker in de girale sfeer wordt gehandhaafd dan wel terugge trokken in de vorm van bankbiljetten. Verder ondergingen de deposito's ook de gun stige weerslag van de gestegen inkomens, zowel van de particulieren waardoor de spaarvor- ming werd bevorderd als van de bedrijven, die daardoor over grotere liquiditeiten be schikten en tevens hun dividenduitkeringen over het jaar 1955 met bijna 20% konden verhogen. Klaarblijkelijk zullen deze beide inkomenverho gingen voor een goed deel de verdere stijging van de termijndeposito's verklaren. Ken andere voor de deposito's gunstige factor ligt in het reeds vermelde feit, dat de publieke sector minder beroep deed op de kapitaalmarkt. Daartegenover kan worden aangevoerd, dat de publieke uitgiften vanwege het bedrijfsleven wel groter waren dan het vorige jaar, terwijl ook vooral in de eerste helft van het jaar aanzienlijke kapitalen naar de beurs gingen voor beleggingen in aandelen. Rondom dezelfde pe riode kon worden opgemerkt, dat geleidelijk meer aandacht werd besteed aan beleggingen in het buitenland. Druk op deposito's De druk, die hiervan kon uitgaan op de bank deposito's, werd enigszins verzacht toen het beursklimaat te Brussel in de nazomer meer aarzelend werd, hetgeen weliswaar niet tot grootscheepse liquidaties vanwege het publiek aanleiding gaf, maar de nieuwe beleggingen toch sterk remde. Ontleedt men aan de hand van de bovenstaande balanscijfers hoe de banken haar gestegen werk middelen belegden, dan valt in de eerste plaats op, dat de kredietverlening sterk toenam, ter wijl de liquiditeiten met circa fr. 800 miljoen werden opgevoerd. Drie kenmerken De ontwikkeling van de particuliere kredietver lening vertoont drie opvallende kenmerken: de sterke groei in vergelijking met die van de over- heidskredieten, het stijgende aandeel in de to tale kredietaanvraag, dat door de banken zelf wordt gefinancierd en de structuurverschuiving naar de meest mobiliseerbare kredietvormen. De eigen kredietverlening aan de particuliere sector steeg aanmerkelijk meer dan die aan de overheid - de toeneming bedroeg resp. fr. 5.769 en fr. 3.214 miljoen - ondanks het feit, dat de bankreglementering inzake de distributie der kredieten tussen overheid en de particuliere sector niet werd gewijzigd. Even opvallend is het tweede kenmerk: terwijl de totale kredieten, die door bemiddeling van de banken aan het bedrijfsleven worden ver strekt, opliepen van fr. 48.336 tot fr. 51.948 De verklaring hiervan ligt blijkbaar in de sterke groei van de buitenlandse afzet, die de kaspo- sitie van vele bedrijven sterk verruimde. Dit had als gevolg dat de bankdeposito's stegen, terwijl de betrokken ondernemingen daartegen over betrekkelijk minder behoefte aan krediet hadden. Men constateerde, dat de vraag naar krediet in de loop van het jaar niet de ver wachte expansie vertoonde en van augustus af gevoelig terugliep om pas in december opnieuw het niveau van eind juli te bereiken. Voor de banken volgde hieruit een verruiming van de liquiditeit, zodat haar kredietcapaciteit groter werd en zij zich derhalve minder op de geldmarkt behoefden te verhalen. 1 en slotte blijkt uit de cijfers van de eigen kre dietverlening van de banken, dat de uitbreiding vooral plaats greep bij de discontokredieten, als meest liquide kredietvorm. De handelsporte feuille steeg met fr. 3.954 miljoen, terwijl de voorschotten met fr. 1.815 miljoen opliepen. De De kredietverienging' miljoen, zegge met 7,5%, bedroeg de stijging voor het deel van die kredieten, dat door de banken zelf wordt gefinancierd, 19% (fr. 36.066 miljoen einde 1955 tegenover fr. 30.297 miljoen einde 1954). Het verloop van de totale krediet verlening blijkt aldus in één lijn te liggen met de algemene expansie van de economie over het jaar 1955, maar zij kon voor een groter deel in het banksysteem zelf worden verzorgd. Buitenlandse afzet 287

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 33