liquiditeitsvoorschot, dat aan het ouderdoms
pensioenfonds zal worden verstrekt, doch dat
geleidelijk zal inkrimpen. De overige uitgaven
stijgingen betreffen vooral loonsverhogingen
130 miljoen), stijging van de rente en snel
lere aflossing op de 3/3 V2V0 Staatslening 1947,
die in 1957 3 V2°/o rente gaat dragen en waar
op volgens de leningsvoorwaarden per jaar ca
50 miljoen moet worden afgelost, zolang de
beurskoers lager is dan 97%.
Nog geen landbouwvoorzieningen
Op grond van de ervaringen der laatste jaren
lijkt het al zeer onwaarschijnlijk, dat het totaal
der begrotingsuitgaven in 1957 uiteindelijk be
neden acht miljard zal blijven. Met de voor de
landbouw in verband met een noodzakelijke
herziening van de kostprijsbasis en oogstschade-
steun benodigde uitgaven is in de nieuwe be
groting nog geen rekening gehouden. Uit het
geen met betrekking tot het Landbouwegalisa-
tiefonds wordt opgemerkt, zou men geneigd zijn
af te leiden, dat de lasten van bedoelde voor
zieningen bij voorkeur op de consument of op
de belastingbetaler zullen worden afgewenteld.
Echter rijst de vraag, in hoeverre dat mogelijk
is, zonder in botsing te komen met de algemene
politiek van prijsstabilisatie. Men weet, dat die
prijsstabilisatie geen doel op zichzelf is, doch
beoogt, de inflatie af te remmen. In verband
met de positie van de betalingsbalans is een
versterking van de inflationistische krachten
thans gevaarlijker dan tevoren en er behoeft
niet aan te worden getwijfeld, dat de regering
zich daarvan bewust is.
In de miljoenennota wordt een overschot op de
lopende rekening van de betalingsbalans nood
zakelijk geacht, in de eerste plaats om aan de
normale verplichtingen voor aflossing van bui
tenlandse schuld en hulp aan overzeese rijks
delen te kunnen voldoen en in de tweede plaats
voor het op peil houden van de deviezenre
serves. In tijden van hoogconjunctuur dienen
deze eigenlijk toe te nemen, opdat daaruit in
conjunctureel minder gunstige tijden kan wor
den geput voor werkgelegenheidsverruimende
maatregelen.
Kaspositie en kapitaalmarkt
Voor de reële financieringsbehoeften van het
Rijk dient men overigens in de eerste plaats op
de kasontwikkeling te letten. Voor 1957 wordt
een, uit de in de begrotingen vastgestelde posten
voortspruitend, kastekort geraamd van 900
miljoen. Hiervan komt in de eerste plaats in
mindering 150 miljoen aan tegenwaarde-gel
den. Verder kan de schatkist per jaar rekenen
op rond 200 miljoen, die door rijksfondsen en
instellingen op voorinschrijfrekening (als stor
ting op toekomstige leningen) worden gestort,
waarnevens bovendien in verband met de
nieuwe pensioenregeling nog 160 a 170 mil
joen is te verwachten eveneens op voorinschrijf
rekening. Als gevolg van een en ander zal der
halve de netto behoefte aan op de kapitaalmarkt
aan te trekken middelen een bedrag van J 550
miljoen niet te boven gaan.
Het nieuwe kabinet zal nader moeten over
wegen hoe de dekking daarvan dient te ge
schieden. Men heeft in principe de keuze tussen
belastingverzwaring en een beroep op geld- of
kapitaalmarkt, maar tegen dit laatste pleiten
Aan de financiering van de schatkist zullen ook
overigens reeds betrekkelijk zware eisen worden
gesteld in verband met het feit, dat in de loop
van 1957 meer dan een half miljard aan in
hoofdzaak langlopend schatkistpapier moet
worden afgelost. Bij een bestendiging van de
huidige krappe verhoudingen op de geld- en
kapitaalmarkt zullen de bezitters van dat schat
kistpapier de aflossing misschien als een wel
kome gelegenheid beschouwen tot vergroting
van hun liquiditeit.
Ten slotte nog een enkel woord over de ontwik
keling van de nationale schuld. Het blijkt, dat
deze van 30 juni 1955 tot 30 juni 1956 met
1569 miljoen tot 19.033 miljoen is gedaald.
Voor 1492 miljoen betrof deze daling binnen
landse schuld. Hoewel 650 miljoen aan
leningen werd uitgegeven, is de binnenlandse
gevestigde schuld door aflossingen toch slechts
met 467 miljoen gestegen.
De vlottende binnenlandse schuld liep terug
thans twee factoren. In de eerste plaats de eis
tot beperking van de bestedingen, hetgeen het
meest doeltreffende wordt bereikt door belas
tingverzwaringen, die rechtstreeks het verbruik
en minder produktieve investeringen afremmen.
In de tweede plaats de positie van de kapitaal
markt, die, naar de minister zelf aanneemt, geen
grote bedragen voor financiering van rijksuit
gaven beschikbaar zal kunnen stellen. Te dien
aanzien merkt de minister op, dat, bij de be
oordeling van de mogelijkheden om het tekort
van het Rijk te financieren, rekening zal moeten
worden gehouden met de eisen, die uit anderen
hoofde aan de kapitaalmarkt zullen moeten
worden gesteld voor woningbouw, bedrijfsleven
en lagere publiekrechtelijke organen.
De nationale schuld
265