In de eerste tien jaren na de oorlog heeft deze radicale wijziging van de economische structuur in Engeland grote invloed uitgeoefend. Dit is wellicht een van de redenen, waarom de Engelse export minder is toegenomen dan die van sommige concurrenten. Investeringen Men zegt vaak, dat Engeland niet zo veel in zijn industrieën investeert als andere landen. Maar de investeringen in fabrieken en machinerieën (gerekend tegen de prijzen van 1948) zijn ge stegen van 492 miljoen in 1938 tot 494 miljoen in 1955. En om nog een cijfer te noe men: de kapitaaluitgaven van de particuliere industrie zijn in 1955 met niet minder dan 27% gestegen en een verdere belangrijke stijging in 1956 kan worden verwacht. Dit staat toch in tegenstelling tot de zo vaak gehoorde opmerking, dat de Britse industrie zou achterblijven. Maar deze verjonging brengt ook haar probleem mee. En vooral dit probleem, dat hierbij de exportmarkten worden verwaar loosd ten gunste van de binnenlandse markt, Toch mag men wat op de exportmarkt in de laatste tien jaren is geschied, zeker niet onder schatten. Ten slotte is Engelands exportvolume sinds 1938 verdubbeld. Ongetwijfeld zijn Enge lands exporten de laatste twee jaren minder sterk toegenomen dan die van Duitsland en Japan en de internationale concurrentie wordt steeds sterker. Sovjet-Rusland en de andere communistische landen hebben deze concurren tie nog verscherpt door op een aantal export markten te verschijnen. Vandaar dat het Enge lands taak is, meer dan voorheen, aandacht aan de export te besteden. Vereist surplus Hoe belangrijk de export is voor Engelands economie blijkt wel uit het feit, dat in de laatste vier jaren de netto buitenlandse investeringen op lange termijn (hoofdzakelijk in het Gemene best) gemiddeld 160 miljoen per jaar hebben bedragen. Daarnaast kwam nog een bedrag van 20 miljoen aan regeringsleningen en schuld aflossing. Het is zeker dat Engelands kapitaal verplichtingen aan het buitenland in de ko mende jaren nog verder zullen toenemen, zodat moet worden aangenomen dat Engeland onder normale omstandigheden een jaarlijks surplus van 300 tot 350 miljoen moet scheppen. Hoe dit te bereiken? Dit surplus is nodigvoor schuldaflossing, buiten landse investeringen en voor het opbouwen van een veilige monetaire reserve. Zonder zulk een surplus kan Engeland onmogelijk zijn huidige commerciële positie in de wereld handhaven. Maar hoe bereikt men zulk een overschot De importen liggen op een hoog niveau en zullen nog wel meer toenemen. Ofschoon de verschui ving van textiel naar mecnaniscne en chemische produkten waarschijnlijk het importpercentage in Engelands produktie heelt doen verminde ren, moet toch het totale importvolume stijgen met de produktietoeneming. Bovendien woidt Engeland in sterkere mate afhankelijk van de import van steenkool en olie, terwijl de stij gende levensstandaard grotere invoer van le vensmiddelen nodig maakt. En dit moet alles worden betaald boven het bovengenoemde sur plus. Onder deze omstandigheden geeft het reden tot bezorgdheid, dat de Engelse uitvoer van fabri katen dalende is. In 1950 bedroeg het percen tage in de totale uitvoer 31,4, in 1952 30,2, in 1953 28,9 en in 1954-1955 gemiddeld slechts 28,2. Deze lijn moet worden tegengehouden. Er is aanleiding voor ongerustheid wanneer Engeland grond verliest zelfs op de markten van het Gemenebest, daar wij het voordeel heb ben van oude handelsrelaties en een overvloe dige goodwill. Wij kunnen iedere dag waar nemen hoe moeilijk en kostbaar het is op nieu we markten voet aan de grond te krijgen. Som mige Britse industrieën hebben dit met succes in de Verenigde Staten gedaan, maar anderzijds heeft West-Duitsland de laatste jaren een aan tal markten opengebroken. In elk geval zijn in al deze gevallen de kosten en de inspanning enorm geweest, terwijl de resultaten hiermede niet steeds in overeenstemming waren. Het zou dwaasheid zijn indien het Engelse be drijfsleven de markten van het Gemenebest, met hun oude handelskanalen, zou verwaarlozen. De economische waarde van de handel met het Gemenebest is ontzaglijk groot, voor beide par tijen. Vandaar dat Engelands energie zich voor al moet richten op de handhaving en de uit breiding van de handel met het Gemenebest. (New Commonwealth, Londen)

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 28