(^ngelc 5 economie jijkt door de vele mensen, die uit Nederland en andere Europese landen zijn gekomen. Nieuw-Zeeland heeft meer mensen nodig. De regeringsinstanties beslissen over de al- of niet- toelating van de emigrant. Zij die komen, kun nen rekenen op de ontvangst door en de hulp van de kerk. Gaarne breng ik de groeten over van Neder landers in Nieuw-Zeeland en van mijn eigen volk, en hartelijk dank ik de Nederlanders, die ik hier ontmoette voor het prettig verblijf in hun vriendelijke land. Eén les, die men uit de recente moeilijkheden in Engeland heeft geleerd is dat (in tegenstelling tot vroegere conjunctuurcycli) de vraag naar kapitaalgoederen thans stabieler lijkt te zijn dan die naar consumptiegoederen. In Engeland evenals in een aantal andere landen, is de vraag naar alle soorten kapitaalgoederen, van ge reedschapmachines tot generators, van ketels tot schepen, voortdurend zo sterk geweest, dat de producenten onder hevige druk werken en de levertijd aanzienlijk is verlengd. Anderzijds zijn er vele fluctuaties geweest in de vraag naar consumptiegoederen, deels als gevolg van de wijzigingen in de regeringspolitiek. En op het terrein van de consumptiegoederen is de vraag verplaatst van de oudere naar de nieuwere ty pen, van kleding naar auto's en van meubelen naar huishoudelijke gereedschappen. Vraagwijziging Dezelfde vraagwijziging van oude naar nieuwe produkten (en van „zachte" naar „harde" goe deren) treft men op alle wereldmarkten aan. Wij in Engeland hebben al lang geweten, dat wij onze produktie aan die zich wijzigende vraag moeten aanpassen. Inderdaad is de struc tuur van Engelands industrie in sterke mate veranderd en deze verandering vindt nog steeds voortgang. Stijgende produktie Zo steeg tussen 1935 en 1955 Engelands textiel- produktie met 11%, die van niet-metaalpro- dukten met 50%, die van metaalprodukten met 65%, die van de metaalverwerkende indus trieën (behalve voertuigen) met 70%, die van voertuigen met 130% en die van chemicaliën met 140%. Deze structurele wijziging weerspiegelt zich in de export. Textiel, eens Engelands voornaamste export, daalde van 22% van het exporttotaal in 1935 tot 11% in 1955, terwijl de export van alle metaalprodukten steeg van 18% tot cir ca 40%. Dit zijn slechts algemene aanduidingen van de wijziging, die zich in het beeld van de Britse economie heeft voorgedaan. Met deze industriële gedaanteverwisseling is gepaard gegaan een wijziging in de organisatie. Niet alleen zijn transport, elektriciteit, gas en kolenmijnbouw in staatshanden overgegaan, maar tevens is in de rest van de economie, waar het particuliere bedrijf overheerst, de belang rijkheid van het grote bedrijf voortdurend toe genomen. De bedrijvigheid concentreert zich meer en meer in een geringer aantal eenheden, terwijl tegelijkertijd het aantal kleine en middel grote bedrijven gehandhaafd blijft. Sommige van de metaal- en mechanische bedrijven, zoals staal en automobielen, vereisen een dusdanige kapitaalsinvestering en hebben zulk een grote omzet nodig om de kosten laag te houden, dat het leeuwendeel van de produktie wel in handen van de grote bedrijven moet komen te liggen. Daarentegen bieden andere industrieën, waar onder elektronica en het fijnmechanische be drijf, blijkbaar voldoende ruimte ook voor de kleine ondernemingen en op dit terrein ver schijnen dan ook voortdurend nieuwe bedrijven. Bedrijfsleiding Een andere wijziging, die met dit alles verband houdt, vindt men in de samenstelling van de bedrijfsleiding. De doorsnee directeur is zeer veel jonger en is uitgerust met een betere tech nische en wetenschappelijke kennis dan de tra ditionele Engelse directeur van twintig jaar ge leden. In de nieuwe industrietakken vooral hebben de nieuwste technische ideeën, zoals massaproduktie, kwaliteitscontrole, automatise ring enz. grote vooruitgang geboekt. 253

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 27