verwerkt, betrekkelijk gering was, daar de be reiding van melange in hoofdzaak met behulp van room geschiedde. Een en ander leidt tot de conclusie, dat de reële consumptie per hoofd der bevolking op het peil van 1954 gehand haafd bleef. De totale boteruitvoer bedroeg 44.504 ton (1954: 52.021 ton). De belangrijkste afnemende landen waren Groot-Brittannië met 10.605 ton, West-Duitsland met 9.768 ton, België en Luxemburg met 8.564 ton, Üost-Duitsland met 4.514 ton, Frankrijk met 5.500 ton, Tsjecho- Slowakije met 1.617 ton, Zwitserland met 1,277 ton en Algeric met 1,225 ton. Gedurende de zomermaanden werd 12.770 ton (1954: 28.200 ton) boter bij het ln- en Verkoop bureau voor Zuivel (l.V.Z.) ingeleverd. Hier van werd 4000 ton door het l.V.Z. aan Oost- Duitsland verkocht, de rest van de ingeleverde boter werd in de laatste maanden van het jaar vlot via de handel afgezet. De afzet van boter naar België stond voor een belangrijk deel van het jaar 1955 sterk in het teken van de schaarste aan boter, die in het be gin van het jaar en vooral in het laatste kwar taal alom in West-Europa bestond. De totale Nederlandse export naar België steeg van 7.285 ton in 1954 tot 8.564 ton in 1955, het geen overeenkomt met 1 °/o van de totale Belgische invoer. De stijging van de export naar België was niet zozeer een gevolg van een toegenomen consumptie in België dan wel van een daling van de produktie tengevolge van de droge weersomstandigheden. Tengevolge van de lagere boterproduktie in Duitsland, veroorzaakt door de droge zomer periode en tevens tengevolge van een hogere consumptie per hoofd der bevolking, ver bandhoudende met de gestegen koopkracht, steeg de export van boter naar Duitsland van 4.140 ton in 1954 tot 9.190 ton in 1955. Het Nederlandse aandeel in de Duitse invoer van boter bedroeg 27.7% 1954: 30.2%). Voor de export naar Groot-Brittannië was vooral van belang, dat in 1954 de rantsoe nering van zuivelprodukten werd opgeheven en de invoer van boter uit de O.E.E.S.-landen werd opengesteld op basis van „open general licence", hetgeen betekende, dat boter uit de O.E.E.S.-landen, zonder tussenkomst van het Ministry of Food, in Engeland geïmporteerd kon worden, waardoor weer directe coniacten tussen exporteurs en importeurs mogelijk wer den. In 1955 eindigden de laatste long-term contracten met Australië en Denemarken. Een en ander betekent, dat Engeland, het grootste 226 boter-importerende land ter wereld, sedert oktober 1955 weer geheel een open markt voor boter is geworden. De totale Nederlandse kaasproduktie steeg t.o.v. 1954 met ruim 1Ü.0ÜÜ ton (d.i. 6.1%) tot 173.232 ton, waarvan 15.350 ton op de boer derij werd bereid. De voor de kaasverkoop bij de coöperatieve zuivelverkoopverenigingen aangesloten fabrieken en zelfkazende boeren hadden in 1955 met 74.388 ton een aandeel van 42.9% in de totale Nederlandse kaasproduktie (1954: 43,5%). De binnenlandse consumptie bedroeg 64.850 ton (1954; Ü2.2SÜ ton). Per hoofd der bevolking steeg het kaasverbruik van bijna 6,1 kg in 1954 tot ruim 6,2 kg. in 1955. In totaal werd 88.966 ton kaas geëxporteerd (1954: 92.084 ton) waarvan naar West-Duits land 36.435 ton, België en Luxemburg 24.697 ton, Groot-Brittannië 7.211 ton, frankrijk 1.936, Venezuela 2169 ton en de rest naar een groot aantal andere landen. Van de totale Belgische kaasimport nam Nederland in 1955 ruim 73% voor zijn reke ning (in 1954: 76%, in 1953: 77%, in 1952: 82%). Ook in 1955 was West-Duitsland de belang rijkste afnemer van Nederlandse kaas. De uit voer naar dit gebied steeg van 33.172 ton in 1954 tot 36.185 ton in 1955. Het aandeel van ons land in de totale Duitse invoer bedroeg 56.5% (1954: 56.7%), het aandeel van Dene marken was 31.9% (1954: 37.4%). De grotere importbehoelte in Duitsland vond voor een belangrijk deel zijn oorzaak in een stijging van de consumptiebehoefte tengevolge van de sterke bevolkingsaanwas. De totale produktie van melkpoeder daalde van 57.510 ton in 1954 tot 53.381 ton in 1955, d.i. 6.9%. In de totale produktie van melkpoeder hadden de voor de verkoop van deze produkten bij de coöperatieve zuivelverkoopverenigingen aangesloten fabrieken met ruim 16.723 ton een aandeel van 31,3% (1954: 37,4%). De totale export bedroeg 33.584 ton tegen 32.388 ton in 1954. De belangrijkste afnemers waren België en Luxemburg met 5.273 ton, West-Duitsland met 4.262 ton, Venezuela met 3.591 ton en India met 2.984 ton. De produktie van weipoeder overtrof die van 1954 met ruim 5000 ton: geproduceerd werd 12.765 ton (1954 7.644 ton). Geëxporteerd werd 9.020 ton (vorig jaar 3.420 ton). De waarde van de Nederlandse zuivelexport bedroeg in 1955 762 miljoen (1954: 750 miljoen) of 7,5% (8,3%) van de totale Neder landse uitvoer.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 20