andbouwfinanciering wereld
Investeringen in de landbouw vragen geld, veel
geld. Met de uitvoering van objecten als land
aanwinning, irrigatiewerken, hydro-elektrische
centrales en andere veel omvattende werken
zijn enorme investeringen op lange termijn ge
moeid. Herstel en wederopbouw van o >rlogs-
verwoestingen, uitbreiding en modernisering
van landbouwbedrijven vergen investeringen
met een minder lange looptijd. En voor de
financiering en exploitatie van bedrijven zijn
kapitalen nodig, waarbij volstaan kan worden
met kredieten op korte termijn. In ontwikkelde
landen weten de boeren deze financieringsmid
delen voor het merendeel zelf op te brengen,
hetzij met behulp van gedane besparingen, het
zij door middel van kredieten, die zij bij com
merciële banken of daartoe geëigende land
bouwkredietinstellingen kunnen aanvragen en
met kredieten, welke hun leveranciers en han
delaren voor korte termijn verstrekken.
Na de oorlog werd de Staat in vele gevallen
echter bij de financiering van de landbouw
betrokken. Deze trok daartoe vaak in het kader
van een groot nationaal herstelplan kapitalen
aan uit binnen- en buitenland. Deze kapitalen
hebben in tal van ontwikkelde landen voor de
financiering van de landbouw een grote rol
gespeeld. Maar in de achtergebleven gebieden
van de wereld is het staatsingrijpen op dit ge
bied voor de landbouw van nog meer belang
geweest. Weliswaar waren de inkomsten in deze
gebieden heel wat beter dan vóór de oorlog,
maar toch waren de besparingen van en de
kredietmogelijkheden voor de boeren met daar
naast de niet te miskennen economische beteke
nis van de onbetaalde gezinsarbeid nog te on
beduidend om binnen het raam van de finan
ciering van een agrarische expansie een factor
van betekenis te vormen. Daar komt nog bij,
dat er, als de boeren wat meer verdienen dan
zij voor hun dagelijks levensonderhoud nodig
hebben, vaak nog instellingen zijn zoals het
pachtstelsel of de deelpacht, die juist door de
gebreken, waarmede zij behept kunnen zijn, een
remmende werking uitoefenen op het doen van
investeringen.
Het valt te begrijpen, dat de financiering van
een agrarische expansie in deze landen in
hoofdzaak een staatsaangelegenheid werd.
Normaliter verschafte de overheid zich de
nodige middelen uit daarvoor uitgetrokken be
grotingsposten en soms uit speciale heffingen
of staatsleningen. Maar waar de overheid in de
minder ontwikkelde gebieden behalve voor de
landbouw ook had te zorgen voor de opbouw
van het land op schier elk ander terrein (ver-
keers- en vervoerswezen, openbare diensten,
industrie), daar bleken de beschikbare bronnen
niet toereikend. Het tekort aan nationale mid
delen werd, vooral na de oorlog, vaak eniger
mate aangevuld door schenkingen en leningen
van internationale organen en bepaalde staten.
Gewoonlijk betekenden die middelen, verge
leken bij wat in totaal in de landbouw werd
geïnvesteerd, niet meer dan een fractie daar
van. Toch waren ze uitermate belangrijk, omdat
hiermee b.v. deviezen beschikbaar gesteld wer
den, waarmee men machines in het buitenland
kon aankopen.
Nationale investeringen door de
particuliere sector
Betrekkelijk weinig landen beschikken over
statistische gegevens over de omvang van de
binnenlandse particuliere investeringen in de
landbouw, ofschoon deze sector toch de belang
rijkste kapitaalbron vormde.
Zo werd er bijvoorbeeld in Canada sinds 1945
elk jaar in landbouw, visserij en bosbouw ge-
investeerd tot een bedrag van 480 miljoen
dollar en dit voornamelijk door boeren, die
daartoe wat op zij hadden gelegd.
De particuliere sector in de Verenigde Staten
leverde de landbouw in de periode van 1948
tot 1953 ieder jaar ongeveer 3.000.
ïn West-Duitsland werd er door deze sector,
voornamelijk door boeren, in de bijna vier en
half jaar, die na de geldsanering zijn verstre
ken, bijna D.M. 6.800 1.619) in de landbouw
geïnvesteerd.
Het Verenigd Koninkrijk investeerde van 1949
tot 1954 jaarlijks gemiddeld 87 243,6) mil
joen en Denemarken van 1946 tot 1954 jaarlijks
4.101 miljoen Deense Kronen 594,3 miljoen).
In de minder ontwikkelde gebieden was het erg
verschillend. In het algemeen gesproken ver
dienen de boeren uiterst weinig. Hun investe
ringen blijven beperkt tot betrekkelijk kleine
onderdelen van het bedrijf, zoals aankoop van
vee, werktuigen, enz.
In tal van gevallen nam de overheid het initia
tief om de ongebruikte en niet intensief benutte
1