e onderontwikkelde aeben de LI.N.O.
De economische ontplooiing van de zgn. onder
ontwikkelde gebieden doet zowel voor de
betrokken landen als voor het meer bevoor
rechte deel van de mensheid een reeks van
ingewikkelde problemen ontstaan waarvan de
oplossing even noodzakelijk als moeilijk is.
Fundamentele moeilijkheden
De fundamentele moeilijkheid is gelegen in de
economische, sociale en financiële structuur van
de betrokken gebieden. Meestal betreft het
overwegend landelijke economieën in een zeer
primitief stadium, met de weinig geschoolde
werkkrachten en een onervaren bestuur. Dik
wijls zitten zij gevangen in de „kringloop der
armoede", daar de kapitalen, vereist voor de
industrialisatie en mechanisatie, niet kunnen
worden ingehouden op het nationale produkt,
dat zelfs niet voldoende is voor de consumptie.
Bovendien wordt hun financiële toestand ge
regeld vertroebeld door de voortdurende
schommelingen van de grondstoffenprijzen op
de wereldmarkten.
Tegelijkertijd zijn deze landen onder een sterke
nationalistische en socialiserende druk ge
plaatst. Deze uit zich in een stug wantrouwen
tegenover hulp van de grote mogendheden,
daar aan deze laatste politieke en militaire
doeleinden worden toegeschreven Tevens
wordt dan een weigerende houding aange
nomen tegenover de buitenlandse particuliere
ondernemer en zijn rentabiliteitsopvattingen,
uit vrees dat het eigen volk door vreemde
kapitaalverschaffers zou worden uitgebuit.
Gunstig klimaat
Van hun kant leggen de kapitaaluitvoerende
landen de nadruk op de noodzakelijkheid voor
de onderontwikkelde landen om een gunstig
investeringsklimaat te scheppen. Dit veronder
stelt een voldoende financiële stabiliteit, waar
borgen tegen nationalisatie, een wetgeving op
de eigendom, de mogelijkheid van winst
transfers en een niet te zwaar drukkend fiscaal
regiem. Andere wensen zijn het bestaan van
een bevredigende infrastructuur (verkeers
middelen, drijfkracht, verkeerswegen, enz.).
De regeringen van de onderontwikkelde ge
bieden zijn echter meer en meer gaan streven
naar de verbetering van de economische toe-
206
stand van hun onderdanen, terwijl de ge-
industrialiseerde landen beter gingen beseffen
dat zij gebaat zijn door een expansie van het
internationale kapitaalverkeer, dat tot een ver
ruiming van de wereldhandel en de grond-
stoffenvoorziening moet leiden. Zo kwam men
er geleidelijk toe een oplossing voor de boven
vermelde moeilijkheden te zoeken en daartoe
verleende, naast grote landen en particuliere
ondernemingen, ook de organisatie van de
Verenigde Naties haar volledige medewerking
Wereldbank
In de zomer van 1944 werden te Bretton Woods
de statuten van de Internationale Bank voor
Herstel en Ontwikkeling of Wereldbank uit
gewerkt. Deze begon haar activiteit in juni
1946 en sedertdien heeft zij steeds aan belang
en aanzien gewonnen, terwijl ook haar leden
aantal geregeld aangroeide. In juni 1955 telde
zij 56 leden en bedroeg haar kapitaal 9028
miljoen.
De belangstelling van de bank voor de onder
ontwikkelde gebieden nam toe naarmate zij
haar diensten kon uitbreiden. In de betrokken
gebieden was de behoefte aan buitenlands
kapitaal zeer dringend, maar aan de statutaire
vereisten om een lening te bekomen kon zelden
worden voldaan.
Technische adviezen
De bank besloot technisch advies te geven om
de investeringsplannen uit te werken en de
nodige gekwalificeerde ondernemers te ver
zamelen. In 1949 werd een adviserend inge
nieur benoemd en in 1952 ging zij over tot de
oprichting van een afdeling voor technische
ondernemingen. Tot nog toe werden reeds
veertien zendingen verwezenlijkt, waarvan de
meest recente in Nigeria, Malakka, Syrië en
Jordanië; deze gaan het economisch potentieel
van deze gebieden na en helpen dan mee aan
de uitwerking van de expansieplannen.
Door de noodzakelijke overheidswaarborg voor
haar leningen heeft de bank zich bijna auto
matisch moeten beperken tot werken van open
baar nut, die normaal buiten het domein van
de private financiering blijven. Tot 30 juni
1955 waren onderstaande totaalbedragen aan
leningen toegestaan: