inancieel overzicht Minder grote koersverliezen In tegenstelling tot de vorige paar maanden heeft de koersdaling op de staatsfondsenmarkt ditmaal een minder geprononceerd karakter gedragen. Weliswaar zijn er ook nog aanzien lijke verliezen aan te wijzen, maar deze bleven tot slechts enkele fondsen beperkt. De grootste verliezers zijn in juni geweest de 3/3V2 °/o-lening 1947 en de Ned. Werkelijke Schuld, de zgn. Integralen. Daarnaast bleven de verliezen merendeels gering, terwijl verschil lende staatsleningen nauwelijks zijn veranderd en bij de 31/4%-staatsleningen zelfs een lichte verbetering valt te constateren. Tot op zekere hoogte zou men derhalve kunnen aannemen, dat de weerstand van de beleggings- markt enigszins is toegenomen en indien men hieronder wil verstaan, dat de verkoopsdruk is verminderd, geloven wij, dat men de werkelijk heid het beste benadert. Want het is beslist niet zo op de staatsfondsenmarkt gesteld geweest, dat de beleggingsvraag belangrijk is toegeno men. Naarmate de daling echter verder is voortgeschreden, bestond er minder aanleiding om te verkopen. Het rendementspeil, dat uit de beurskoersen kan worden herleid, was aan het einde van de maand reeds tot nabij 4 °/o geste gen en aangezien een dergelijke rente voor lang lopende leningen op grond van het historische rente- en koersverloop min of meer als normaal kan worden beschouwd, lijkt het logisch te ver onderstellen, dat er voorshands niet zo heel veel ruimte meer voor een verdere rentestijging resp. koersdaling is. Opmerkelijk is dat de 3/3V2 staatslening 1947 nog ongeveer anderhalf punt heeft ver loren en de 2V2 N.W.S. zelfs omtrent vier punten. Op basis van de ultimo-koers van 6913/i6 °/o is het rendement der Integralen van 3.58 echter toch nog laag naar verhouding van dat van aflosbare staatsleningen, terwijl het rendement van de 3/31/2 °/o-lening de 4°/o reeds benadert. Dit verschil vindt ten dele wel licht zijn verklaring in het feit, dat de perpe tuele schuld nog steeds wordt aangekocht voor belastingdoeleinden en daarvan koerssteun ondervindt. De positie van de schatkist heeft zich in juni niet bepaald op florissante wijze ontwikkeld en daaraan moet het ook wel in hoofdzaak worden geweten, dat er geen noemenswaardig herstel op de beleggingsmarkt is ingetreden. Bepaald opzienbarend en kenmerkend voor de nood, waarin de leeggeraakte schatkist verkeerde, was de aankondiging van de inschrijving, die per 7 juni door het ministerie van financiën werd opengesteld op drie- en zesmaands schat- kistpromessen tot een maximumbedrag van 50 miljoen. Hiermede werd immers radicaal gebroken met de lage discontotarieven, die tot dusverre in stand waren gehouden. Bij zulk een inschrijving kan een ieder bij het inzenden van zijn inschrijving de rentevergoeding dis conto) aangeven, die hij wenst. Aangezien toe wijzing voor gelijksoortig schuldpapier op basis van eenzelfde rentevergoeding dient te ge schieden, zal het disconto, dat voor de gehele toewijzing geldt, afhangen van de aanbieding van de laatste inschrijver, die nog nodig is om het te plaatsen bedrag vol te krijgen. Het resultaat is geweest, dat voor 29.8 mil joen driemaands promessen tegen een disconto van 2V2 per jaar en voor 20.2 miljoen zes maands promessen tegen een disconto van 2°/s per jaar werd toegewezen. Ter vergelij king diene, dat voor het laatst in december 1955 driemaands promessen door de schatkist over de toonbank waren verkocht op basis van slechts 3/é ®/o per jaar, terwijl zesmaands papier het laatst in december was afgegeven op basis van een disconto van l3/8 per jaar. Voor cLrie- jaarsbiljetten gold in maart jl. nog een tarief van 2Vie en voor vijfjaarspromessen een rentevoet van 27/16 Men ziet, dat de dis contotarieven voor de drie- en zesmaands pro messen, waartegen bij de inschrijving werd toe gewezen, nog boven de rentevoet van de schat kistbiljetten met drie- en vijftigjarige looptijd, die in het voorjaar werden geplaatst, uitkwa men. Dat het Rijk de weg van de inschrijving of ten der heeft gekozen, vindt zijn verklaring ener zijds in het feit, dat tegen de oude tarieven geen materiaal werd afgenomen, anderzijds in het streven om aldus op experimentele wijze vast te stellen tot welke hoogte de rente op de geld markt onder invloed van de in de laatste tijd zo sterk gewijzigde verhoudingen was gestegen. De schatkistpositie 191

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 13