bankwezen de ontwikkeling op de buitenlandse kapitaalmarkten, waarmede ons land regelmatig handels- en financieel verkeer onderhoudt, niet uit het oog mogen verliezen. En indien de rente tarieven buiten onze grenzen aantrekken, zal de invloed daarvan ten minste toch wel zijn, dat aan maatregelen, die een kredietverruiming zouden kunnen bewerkstelligen, eenvoudig niet kan worden gedacht. Wij hebben dus hier een opsomming gegeven van de algemene factoren, die schaarste op onze geld- en kapitaalmarkt in de hand werken. Wij zouden daaraan ook nog de invloed van het inflatoire element der opeenvolgende loonron- den kunnen toevoegen, doch kunnen hierop in dit bestek niet nader ingaan. Onbesproken bleef eveneens tot dusverre de meer op zichzelf- staande factor van de lege schatkist. Dit is een hoofdstuk apart, waaraan echter met betrekking tot de jongste gang van zaken op de Neder landse staatsfondsenmarkt zeer veel gewicht moeten worden toegekend. Het is in geen jaren voorgekomen, dat er, zoals nu, niet meer dan 125 miljoen bij de schatkist beschikbaar was en er is dan ook werkelijk reden om van een abnormale toestand te spreken. De financiering van het Rijk is sedert de tweede wereldoorlog nog nooit dermate vastgelopen. Want ruimte voor de afgifte van schatkistpapier is er op de geldmarkt niet en voor zover misschien nog wel enkele tientallen miljoenen bij de banken en andere grote instellingen beschikbaar zouden zijn, ontbreekt het vertrouwen in de stabiliteit van de rente te zeer om te kunnen verwachten, dat deze middelen thans in schatkistpapier zouden worden vastgelegd, indien het rende ment niet aanmerkelijk hoger zouworden gesteld dan hetwelk gold ter gelegenheid van de laatste plaatsing, nl. 2Vr voor vijfjaarspapier. En wat de markt voor langer lopende leningen aan gaat is het vertrouwen eerst recht ondermijnd door de koersval van de 3V2 staatslening 1956, die binnen een maand na de storting reeds ongeveer 3V2 punt is gedaald. Het Rijk zou op het ogenblik zeker niet voor minder dan 4 °/o terecht kunnen. En dan nog staat het te bezien of er voldoende belangstelling voor een nieuwe lening tegen deze hogere rente zou bestaan. Eerst moet de obligatiemarkt tot rust komen, terwijl niet mag worden vergeten, dat de institutionele beleggers de laatste tijd reeds grote bedragen hebben afgesloten met in dustriële ondernemingen op een 4 basis. En of de particuliere beleggers meer geestdrift voor een 4 °/o staatslening zouden kunnen opbrengen, is op zijn minst twijfelachtig. Indien blijkt, dat er geleidelijk meer bodem in de obligatiemarkt komt, zullen de grote beleg gende instellingen (vooral de levensverzekering- mijen) de terughoudendheid, die zij de laatste tijd tegenover de staatsfondsenmarkt aan de dag hebben gelegd waardoor een vacuum ont stond, hetwelk het proces van de rentestijging sterk in de hand heeft gewerkt wel weer laten varen. Voor hen is een rendement van 4 °/o op staatsleningen zeker niet onaantrekkelijk. Dit is het hoogste niveau, dat sedert de tweede wereld oorlog is voorgekomen. Maar het is best moge lijk, dat in samenhang met de huidige (slot-?) fase van de hoogconjunctuur een verdere rente stijging onvermijdelijk is, tot de uiteindelijk onafwendbare terugslag zal volgen. Zo blijft dus het perspectief voor de naaste toekomst voorshands onzeker. 170

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 28