Laten wij voorop stellen, dat de aangegeven
verschijnselen het beste kunnen worden be
schouwd als symptomen van een dynamische
ontwikkeling, die nimmer tot staan komt, geen
eind en geen begin heeft en gekenmerkt wordt
door voortdurend werkzame krachten, die eerst
naar een evenwichtstoestand tenderen om deze
vervolgens weer te verstoren. Die evenwichts
toestand is een denkbeeldige toestand, die
nimmer duurzaam wordt bereikt, omdat er
altijd storingsverschijnselen optreden, die aan
een blijvend evenwicht in de weg staan. Die
storingsverschijnselen vinden hun oorsprong in
de strijd van allen tegen allen om de afzet, een
strijd die dagelijks wordt gevoerd uit zelfbe
houd, in de concurrentie van de éne fabrikant
tegen de ander, van de éne exporteur en im
porteur tegen de ander.
De beginfase van de hoogconjunctuur dient
men dan te zien als een periode in de econo
mische ontwikkeling met de sterkste even-
wichtsverstoring. Er is dan immers zulk een
opleving van de vraag, dat het aanbod daar
tegenover sterk te kort schiet. Die kloof weer
spiegelt zich in de oplopende prijzen, die de
produktie stimuleren. En de daardoor teweeg
gebrachte produktie-uitbreiding stelt op haar
beurt zware eisen aan het arbeidsreservoir. Dan
ontstaat er allereerst een evenwicht tusssen
produktie-apparaat en arbeidsreservoir, dan
groeien wij toe naar een toestand van vol-
bezetting. Het beschikbare produktie-apparaat
wordt geheel uitgebuit, de beschikbare arbeiders
worden volledig in het produktieproces opge
nomen. Maar de economie staat niet stil, nog
steeds is de vraag van de verbruikers en van
de producenten (voor investering), dus van de
verbrüikshuishoudingen en van de produktie-
huishoudingen, niet bevredigd. Derhalve wordt
het machinepark uitgebreid, komen er steeds
meer produktiemiddelen. Maar in afnemende
mate zullen hiervoor arbeiders beschikbaar zijn
en daarom zal het streven er op gericht worden,
in de eerste plaats arbeidsbesparende machines
te maken en in gebruik te nemen. Zolang de
hoogconjunctuur voortduurt, blijft de economie
dus kampen met een toestand van arbeids-
schaarste.
Maar wat schaars is, is duur. De arbeiders (in
ruime zin, dus allen, die aan het produktie
proces deelnemen) willen in sterkere mate in
de welvaart delen en eisen meer loon. Dat is
menselijk en zelfs hun goed recht. Maar het is
niet zo eenvoudig de arbeiders een groter aan
deel in de welvaartskoek deelachtig te doen
worden, als het lijkt. Als die koek het
nationale inkomen of nationaal produkt
groter wordt, kan dat wel zonder overigens de
verhoudingen tussen alle groepen van gerech
tigden op die koek te verstoren. Stel bv., om de
gedachten te bepalen, dat de arbeiders als groep
twee derden van die koek krijgen. Dan blijft
er dus één derde part van die koek als beloning
voor het kapitaal"' (in ruime zin alweer) over,
d.i. dus voor de werkgevers en al degenen, die
kapitaal in welke vorm dan ook voor de pro
duktie beschikbaar stellen en daarvan de recht
matige vruchten in de vorm van rente, dividend,
huren, enz. willen plukken. Nu komt het ogen
blik, dat de koek niet meer groter wordt en de
arbeiders tóch meer willen hebben. Dan houden
zij niet twee derden, maar krijgen zij b.v. drie
vierden van het geheel, zodat er in plaats van
één derde, nog maar één vierde part voor de
groep van de kapitaalbezitters overblijft. Zie
daar het actueelste probleem van deze tijd, dat
van de verhouding tussen wat men noemt lonen
en produktiviteit.
Het spreekt vanzelf, dat het loon uit de pro-
duktie-opbrengst moet komen. Is de winstmarge
groot, dan is er meer ruimte voor loonsverho
ging dan wanneer die marge klein is. De natio
nale en internationale concurrentie maakt, dat
er maximumgrenzen aan de lonen en aan de
opbrengstprijzen worden gesteld. Blijven de
loonsverhogingen dan voortgaan, zonder dat de
andere kosten van de producent afnemen (men
spreekt dan van toeneming van de produktivi
teit, omdat een grotere hoeveelheid produkt
kan worden voortgebracht met evenvee! kosten
of een zelfde hoeveelheid produkt met minder
kosten) dan komt de werkgever ende
betalingsbalans in de knel.
Wanneer één enkele onderneming haar in
komsten beneden het voor haar instandhouding
noodzakelijke minimum ziet afnemen, kan dat
moeilijk als een nationale ramp gelden. Maar
wanneer de geschetste ontwikkeling zich tot een
groot aantal groepen en bedrijfstakken uitstrekt
en dus zulke afmetingen aanneemt, dat de be
talingsbalans, die de stand van het lopende
handelsverkeer met het buitenland aanwijst,
daardoor merkbaar wordt beïnvloed, dan is er
wel degelijk aanleiding voor zich hierop te
bezinnen.
Onvoldoende speelruimte
Toen de winstmarge voor Nederland nog ruim
was, kon het part van de arbeiders in de natio
nale koek nog zonder schade worden opgevoerd.
De hoogconjunctuur
Lonen en produktiviteit
163