sprekken verdiept zien op de zitjes, welke daar voor waren ingericht. Na afloop van de pauze hield de heer H. J. Hendriksen, adjunct-directeur van de Centrale Ban k, een causerie over enige actuele onder werpen. Hij behandelde daarin verschillende aangelegenheden, die verband houden met de rentabiliteit der plaatselijke banken, bepleitte voorzichtigheid bij de aankoop van effecten en terughoudendheid op het terrein van de krediet verlening aan niet-agrarische bedrijven. Ten slotte gaf hij een overzicht en een analyse van de resultaten van het bedrijf der aangesloten banken in 1955. De volledige tekst der causerie is opgenomen op blz. 154 van dit blad. Na afloop van deze causerie, welke veel bijval oogstte, beklom de oud-directeur van de Cen trale Bank, de heer Th. J. Visser, het podium. In de algemene vergadering van 1955, de laatste welke hij als directeur medemaakte, gevoelde hij zich vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat het woord tot de aanwezigen te richten en hij zeide dankbaar te zijn voor de gelegen heid dit thans te kunnen doen. Hij dankte allen, die hadden bijgedragen aan het cadeau, dat hem in de gelegenheid stelt zich op gemakkelijke wijze te verplaatsen en dat hem veel vreugde bezorgt. De heer Visser legde er de nadruk op hoe moeilijk het is om zich niet meer te kunnen wijden aan het werk, dat hem gedurende zijn lange loopbaan bij de Centrale Bank zo lief was geworden. Hij miste het contact, dat hij dage lijks en zeer zeker indedrukkeperiodenvanring- vergaderingen met de boerenleenbankenhad. Hij verzocht de aanwezigen zich ervan overtuigd te houden, dat hij voorzover dit hem mogelijk was, de gang van zaken met betrekking tot de orga nisatie, waaraan hij meer dan 40 jaar zijn krachten heeft gewijd, met de grootste belang stelling zou blijven volgen en wenste de boeren leenbanken alle goeds toe in de toekomst. De heer Visser moest helaas, doordat hij onwel werd, zijn toespraak voortijdig beëindigen. Wij geven hieronder echter weer, wat de heer Visser nog had willen zeggen. Hij memoreerde de bewogen en moeilijke perioden, die de Centrale Bank heeft gekend, o.a. de liquiditeitscrisis, waarin de organisatie begin 1920 verkeerde en waaruit zijn voort durende strijd verklaard kon worden voor het handhaven van een voldoende liquiditeit in de organisatie. Was in januari 1919 door de aan gesloten banken het toen respectabele bedrag van 62 miljoen bij de Centrale Bank gedepo neerd, in het voorjaar van 1920 waren de deposito's geslonken tot een kleine 20 miljoen, terwijl door de overige banken 18 miljoen was opgenomen. Een teruggang dus in één jaar van ongeveer 95 °/o der per saldo door de boeren leenbanken toevertrouwde middelen. Dit noopte tot opnemen van gelden bij de Nederlandsche Bank naast het realiseren van liquide middelen op korte termijn. Het bestuur van de Centrale Bank kreeg toen het verwijt te horen, dat zij de banken te grote vrijheid had gelaten bij de voorschotverlening op lange ter mijn. Toen omstreeks 1923 en later in 1931 wederom knelpunten dreigden te ontstaan, werd begrepen, dat de liquiditeitspositie in de gehele organisatie slechts zou kunnen worden gehand haafd, indien elke aangesloten bank afdoende richtlijnen ontving voor het handhaven van haar eigen liquiditeitspositie. De dispensatieregeling heeft hieraan haar ontstaan te danken. Zij geeft aan binnen welke grenzen de banken zich vrije lijk met de kredietverlening kunnen bewegen, maar geeft slechts aan de Centrale Bank, die de algehele liquiditeitspositie kan overzien, de be voegdheid de spanning, die op de omheinende „schrikdraden" (dispensatiegrenzen) staat, in bepaalde gevallen uit te schakelen. Op een goede liquiditeitspositie kan niet genoeg ge hamerd worden. De heer Visser constateerde, dat de Centrale Bank en de aangesloten banken er thans gelukkig kerngezond voor staan. Hij hoopte, dat de onontbeerlijke geest van samen werking en vertrouwen onder de krachtige en doelbewuste leiding van bestuur en directie zou blijven bestaan. Ook de heer Visser legde, even als de heer Hooft Graafland, sterk de nadruk op de noodzakelijkheid de eendracht te bewaren, want „eendracht maakt macht". Algemene vergadering Grondkapitaalbank Onder voorzitterschap van de heer D. W. Lindenbergh, voorzitter van de raad van toe zicht, vond ten kantore van de Centrale Bank de algemene vergadering plaats van de Grond kapitaalbank. Na het welkomstwoord werden de notulen van de algemene vergadering van 26 mei 1955 voorgelezen en onveranderd vast gesteld. Vervolgens deed de voorzitter mededeling van het voornemen om na de eerstvolgende vergade ring van de raad van toezicht van de Coöpera tieve Centrale Raiffeisen-Bank twee leden uit 153

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 11