van voorzorg niet, omdat men ook niet precies
de juiste dosis van het ingrijpen weet. Remt men
de gevreesde inflatie te sterk af, dan zal de
schaal van de monetaire balans weer naar de
deflatoire zijde doorslaan, wat evenzeer ver
storend op de economische ontwikkeling werkt.
Het gaat er dus steeds om de juiste verhouding
na te streven tussen het geldvolume en het
goederenvolume. Het geldvolume dient men dan
in ruime zin op te vatten, daar hieronder niet
alleen de chartale circulatie (bankbiljetten en
pasmunt) dient te worden begrepen, maar ook
en vooral de girale circulatie, d.i. het opvraag
bare tegoed bij de banken (bankgeld), bij giro
instellingen, enz.
Doelstelling bankbeleid
De president van De Nederlandsche Bank heeft
zich, naar hij nog eens nadrukkelijk onder
streept, als primaire taak voor zijn beleid ge
steld, het zoveel mogelijk stabiel houden van de
interne en externe waarde van de gulden. Zulk
een stabiliteit is alleen mogelijk bij een hand
having van het binnen- en buitenlandse mone
taire evenwicht gedurende een langere periode,
zoals een kalenderjaar. Getoetst aan dit crite
rium stelde de ontwikkeling van het buiten
landse bedrijf der handelsbanken in 1955 geen
problemen. De betalingsbalans bevond zich in
evenwicht (surplus op lopende rekening 248
miljoen), de deviezenvoorraad kon voldoende
worden geacht en onder die omstandigheden
kon tegen een uitzetting van de buitenlandse
kredietverlening geen bezwaar bestaan. De
Nederlandsche Bank heeft daarom dan ook die
uitzettingen bevorderd, waarbij o.a. werd over
wogen, dat aldus de neiging van het bankwezen
tot binnenlandse kredietverlening vanzelf zou
worden gematigd. Tot goed begrip moge hier
aan worden toegevoegd, dat hier slechts sprake
is van de z.g. korte kredietverlening, van op
korte termijn opvraagbare tegoeden dus, die op
buitenlandse geldmarkten worden uitgezet. Op
deze wijze wordt dus beslag gelegd op een deel
van het kredietvolume, waardoor de daarmede
gemoeide bedragen niet inflatoir in het binnen
land kunnen worden aangewend. Wij vestigen
hierop in het bijzonder de aandacht, omdat de
langer lopende kredietverlening aan het buiten
land juist wèl van inflationistische strekking is.
Op twee plaatsen in het jaarverslag van De
Nederlandsche Bank komt dit laatste probleem,
zij het terloops, ter sprake, n.1. in verband met
de kredietverlening voor de export en die via
de Europese Betalings-Unie, die in hoofdzaak
eveneens uit onze gunstige handelspositie met
de bij de E.B.U. aangesloten landen voortvloeit.
Meer exportkredieten
Met betrekking tot het eerste punt lezen wij in
het jaarverslag, dat de plaatsing van de grotere
Nederlandse export, (toeneming 868 miljoen)
gepaard is gegaan met het in ruimere mate ver
lenen van leverancierskrediet. Dat betekent dus,
dat de concurrentiefactoren deze kredietfaciliteit
wenselijk maakten. Daarnaast mag ook de
mogelijkheid niet worden uitgesloten, dat de
relatief lage rentestand van Nederland zijn in
vloed heeft doen gelden. Een buitenlandse im
porteur zal immers liever 4 a 5 debetrente
aan zijn Nederlandse leverancier vergoeden
dan enkele procenten meer in zijn eigen land
betalen.
Kredietverlening E.B.U.
De kredietverlening aan de E.B.U. ligt in een
geheel ander vlak. Zoals men weet is het per
centage per feitelijke kredietverlening verleden
jaar verlaagd van 50 tot 25 °/o. Hetgeen dus
voor een crediteurenland zoals Nederland be
tekent, dat het voor nieuwe vorderingen, die in
het lopende betalingsverkeer ontstaan, voor
25 krediet moet verlenen. Terwijl Nederland
verder nog een niet-geconsolideerde vordering
uit het verleden op de E.B.U. heeft ter grootte
van 651 miljoen (per einde maar j.1.). Tegen
over deze vorderingen is hier te lande wel dege
lijk geld in omloop gebracht of op bankrekening
gecrediteerd, daar de genoemde kredietver
strekking door de centrale bank geschiedt, die
daar tegenover normaal de exportopbrengsten
voor de exporteurs uitbetaalt. Tegenover deze
goederenuitvoer op krediet staat dus een geld-
uitzetting in het binnenland, welke in wezen
inflationistisch is (minder goederen, meer geld).
Binnenlandse kredietuitzetting
Wat de facetten van de interne waarde der
Nederlandse geldeenheid aangaat, is de ex
pansie van het binnenlandse kredietbedrijf voor
de leiding van De Nederlandsche Bank wel
degelijk aanleiding geweest tot het nemen van
maatregelen. Dit is geschied, omdat de binnen
landse kredietverlening de toeneming der eigen
en op lange termijn opgenomen middelen der
banken belangrijk overtrof. Dit was althans in
het najaar het geval, want in het laatste
kwartaal is weer een min of meer compen
serende invloed uitgegaan van de sterke toe
neming der termijndeposito's. Het zegt ons
intussen niet veel, dat, zoals wordt vastgesteld,
de representatieve handelsbanken in 1955 haar
binnenlandse uitzettingen hebben vermeerderd
met 460 miljoen, waartegenover de buiten-
123